Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0382/GA, 8 augustus 2017, beroep
Uitspraakdatum:08-08-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:            17/382/GA

 

betreft:               [klager]                datum: 8 augustus 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 januari 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Almere in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.            De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft niet geleverde boodschappen (AB-2017-022).

 

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.            De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager heeft schade geleden. Hij heeft bederfelijke etenswaren moeten weggooien nu hem de voor een appeltaart benodigde boter niet is geleverd. Nu hij twee weken achter elkaar bestelde boter niet geleverd heeft gekregen, heeft hij een aantal ingrediënten moeten weggooien.

De directeur heeft het standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager klaagt niet over een beslissing als in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De directeur heeft informatie opgevraagd bij de winkel waarom de boter destijds niet is geleverd. Men heeft geen klacht kunnen vinden met betrekking tot boter of een andere klacht. Het winkelpersoneel geeft te kennen dat klager dit meteen had moeten doorgeven aan het personeel.

 

3.            De beoordeling

Het handelen, nalaten daaronder begrepen, van personeel in een inrichting in het kader van de uitoefening van zijn taak, moet behoudens puur feitelijk handelen, in beginsel worden gezien als handelen van of namens de directeur waartegen beklag openstaat op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Nu adequate levering van de boodschappen onder de taakomschrijving van het winkelpersoneel valt, valt het beklag hieromtrent ook onder het bereik van artikel 60 van de Pbw. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

De directeur heeft nagevraagd of klager destijds – in december 2016 – bij het winkelpersoneel heeft gemeld dat hij geen boter had ontvangen. Dit blijkt het niet het geval te zijn. De beroepscommissie acht daarom bij gebreke van andersluidende informatie niet aannemelijk geworden dat klager de door hem bestelde boter niet heeft ontvangen. De beroepscommissie zal derhalve het beklag ongegrond verklaren.

 

4.            De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 8 augustus 2017

                                                                

 

                secretaris            voorzitter
 

Naar boven