Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0895/GA, 11 september 2017, beroep
Uitspraakdatum:11-09-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Vermissing  v

nummer:            17/895/GA

 

betreft:               […]         datum: 11 september 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.W. Gijsberts, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 maart 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 augustus 2017, gehouden in p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. T.W. Gijsberts, en – namens de directeur – de heer […], juridisch medewerker bij de p.i. Arnhem.

 

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

               

1.            De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de vermissing van een aantal goederen na klagers overplaatsing vanuit de p.i. Groot Alphen naar de p.i. Arnhem (A 2016-275).

 

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.            De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager vindt het schandalig dat hij na twee jaar nog steeds moet pleiten voor zijn vermiste spullen. Hij is van meet af aan helder geweest. Aanvankelijk waren er ook sieraden zoek, maar toen die later in Vught ‘opdoken’, heeft hij dat onderdeel van zijn klacht meteen ingetrokken. Klager zou graag zien dat de directeur, net als hij heeft gedaan ten aanzien van zijn sieraden, ook zijn verantwoordelijkheid neemt door te erkennen dat er iets mis is gegaan.

Klager is van mening dat er in de p.i. Arnhem geen deugdelijke administratie is gevoerd. Uit geen van alle stukken die nu in de onderhavige procedure zijn ingebracht, kan klager iets opmaken. Voor de beroepscommissie moet dat ook vrijwel onmogelijk zijn.

De directeur stelt dat de goederen na ontvangst in Arnhem van 15 dozen zijn overgepakt in 11 dozen. Klager is al geruime tijd gedetineerd en overal gaat het er bij de overdracht van goederen op dezelfde wijze aan toe: na ontvangst wordt alles in het bijzijn van de gedetineerde bekeken en geregistreerd. In Arnhem gebeurde dat echter niet. Klager werd er althans pas bijgeroepen toen er nog maar 11 dozen waren. Die 11 dozen zijn uitgepakt en de inhoud ervan is geregistreerd. Of alles wat in de 15 dozen zat in de 11 dozen terecht is gekomen, weet klager niet. Hij was er niet bij. Wat hij wel weet is dat hij goederen mist, waaronder een aantal trainingspakken. Deze trainingspakken kreeg hij van zijn moeder toen hij nog in Alphen aan den Rijn was gedetineerd. Toen hij werd overgeplaatst naar Arnhem, was klager bij het inpakken van de 15 dozen aanwezig. De nu vermiste goederen, waaronder de trainingspakken, heeft hij zelf ingepakt. Bij het uitpakken van de 11 dozen in Arnhem miste klager onder meer de trainingspakken.

Desgevraagd geeft klager aan dat het hem niet om de waarde van de spullen gaat. Hij wil het liefst al zijn spullen terug, maar dat gaat niet. Dat snapt hij ook wel. Het gaat hem er om dat hij nu al twee jaar bezig is en dat de waarheid niet wordt gezegd. Hij weet niet wat er allemaal precies wordt vermist, maar hij weet dat het in ieder gaat om de trainingspakken die hij van zijn moeder heeft gekregen. Die wil hij vergoed hebben.

Klagers raadsman heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd. Kort gezegd snapt klagers raadsman de uitspraak van de beklagcommissie niet. Eerst acht de beklagcommissie zich niet voldoende ingelicht, vraagt in een tussenbeslissing nadere informatie aan de directeur, de directeur slaagt er niet in die nadere informatie te overleggen en vervolgens is de beklagcommissie wel voldoende geïnformeerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beklag.

Los van het feit dat dit al niet is uit te leggen, speelt voorts mee dat de beklagcommissie een niet te handhaven redenering heeft gevolgd om tot de conclusie te komen dat sprake zou zijn van een verkregen volledig beeld. De beklagcommissie verwijst naar een ontruimingsverslag en gaat er vanuit dat dit ontruimingsverslag in Alphen aan den Rijn is opgemaakt, maar dit ontruimingsverslag betreft de ontruiming van klagers cel in de p.i. Arnhem. Daar staan de vermiste goederen natuurlijk niet op.

Klagers raadsman stelt zich voorts op het standpunt dat de inrichting geen deugdelijke administratie heeft gevoerd. En als klagers goederen al zouden zijn overgepakt van 15 in 11 dozen, dan had klager daar bij moeten zijn. Klager heeft weliswaar getekend voor ontvangst, maar dat betrof de 11 dozen. De verklaring van eigen risico kan klager onder deze omstandigheden in ieder geval niet worden tegengeworpen.  

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Namens de directeur wordt primair verwezen naar het tegenover de beklagcommissie gevoerde verweer. Voorts wordt aangegeven dat de directeur alle formulieren aan de beklagcommissie heeft overgelegd die beschikbaar waren. Meer is er niet. Deze formulieren zijn deels bruikbaar voor de beoordeling, deels niet. In het geval van klager arriveerde een heel pallet met 15 dozen bij de inrichtging. De inhoud van deze 15 dozen is vervolgens overgepakt in 11 dozen. Er wordt overgepakt in andere dozen, zodat de medewerkers van de inrichting kunnen zien wat er in de dozen zit. In beginsel is een gedetineerde bij dit overpakken aanwezig. Klager was wel aanwezig bij het uitpakken van de 11 dozen. 

 

3.            De beoordeling

Klager stelt dat bij gelegenheid van zijn overplaatsing vanuit de p.i. Groot Alphen naar de p.i. Arnhem een aantal goederen is kwijtgeraakt, waaronder een aantal trainingspakken. De beklagcommissie stelde zich aanvankelijk op het standpunt dat zij onvoldoende was ingelicht en heeft de directeur van de p.i. Arnhem daarom nadere vragen gesteld. Hoewel deze vragen niet zijn beantwoord, komt de beklagcommissie tot een inhoudelijk oordeel, strekkende tot ongegrondverklaring van klagers beklag.

De beroepscommissie is, anders dan de beklagcommissie, van oordeel dat op basis van de voorhanden zijnde stukken geen compleet beeld van de situatie kan worden verkregen. Waar de beklagcommissie in haar beoordeling een ontruimingsverslag vergelijkt met een invoerlijst, stelt de beroepscommissie vast dat het ontruimingsverslag, blijkens het op het formulier vermelde celnummer dat aan klager toebehoorde, de ontruiming van klagers cel in de p.i. Arnhem betreft. Waar klager stelt dat hij na aankomst in de p.i. Arnhem bepaalde goederen miste, staan die goederen vanzelfsprekend niet op het ontruimingsverslag van klagers cel in de p.i. Arnhem.

Het vorenstaande leidt niet zonder meer tot gegrondverklaring van klagers beroep en het onderliggende beklag. Uit de voorhanden zijnde stukken blijkt immers evenmin dat klager in de p.i. Groot Alphen over de beweerdelijk vermiste goederen beschikte. In aanvulling op het vorenstaande overweegt de beroepscommissie als volgt.

Uit de voorhanden zijnde stukken blijkt dat 15 dozen met goederen vanuit de p.i. Groot Alphen zijn verzonden naar de p.i. Arnhem. Voorts blijkt dat in de p.i. Arnhem in klagers aanwezigheid 11 dozen op inhoud zijn gecontroleerd. Bij die gelegenheid gaf klager aan goederen te missen.

Namens de directeur is gesteld dat de goederen van klager bij aankomst in de p.i. Arnhem zijn overgepakt van 15 dozen in 11 dozen. Hiervan is echter geen aantekening gemaakt en evenmin is klager bij dit overpakken, als dat heeft plaatsgevonden, aanwezig geweest. Het had – en namens de directeur is ter zitting van de beroepscommissie in soortgelijke bewoordingen verklaard – in de rede gelegen dat klager bij dit overpakken, als dat heeft plaatsgevonden, aanwezig was geweest.

Waar de directeur geen concrete, verifieerbare informatie heeft weten te overleggen met betrekking tot het gestelde overpakken van de inhoud van klagers dozen van 15  dozen in 11 dozen en ook anderszins aan de beroepscommissie geen – voor de feitenvaststelling en beoordeling van deze kwestie gewenste – gegevens zijn overgelegd, komt de beroepscommissie in dit geval tot het oordeel dat de gestelde vermissing voor rekening en risico van de directeur komt. De omstandigheid dat klager een zogenoemde ‘verklaring eigen risico’ heeft ondertekend, maakt dit niet anders. Klagers beroep en onderliggende beklag gegrond zullen dan ook gegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de toe te kennen tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie als volgt. Zij stelt voorop dat een tegemoetkoming is bedoeld voor het door klager ondervonden ongemak. Indien sprake is van schade en indien deze schade eenvoudig is vast te stellen, kan er aanleiding zijn schadevergoedingsaspecten te betrekken in de hoogte van de tegemoetkoming. Waar niet is kunnen komen vast te staan wat er nu precies is vermist en waar evenmin aankoopbonnen van de vermiste goederen zijn overgelegd, is de schade is in dit geval niet eenvoudig vast te stellen. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming daarom vaststellen op € 75,=.

 

4.            De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 75,=.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. drs. J.P. Meesters, leden, in tegenwoordigheid van

mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 11 september 2017.

 

                                                                               

 

 

                secretaris            voorzitter
 

Naar boven