Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1315/GA, 11 september 2017, beroep
Uitspraakdatum:11-09-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:            17/1315/GA

 

betreft:               […]         datum: 11 september 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle,

gericht tegen een uitspraak van 14 april 2017 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 augustus 2017, gehouden in de p.i. Lelystad, is – namens de directeur – gehoord de heer […], juridisch medewerker bij de p.i. Zwolle. Klager heeft afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord en zijn raadsman mr. J.T.E. Vis is niet verschenen.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.            De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voor de duur van vijf dagen met verwijdering van de televisie, wegens een poging tot invoer van contrabande (Z1-2017-35).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard onder toekenning van een tegemoetkoming van € 25,=, één en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.            De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Namens de directeur wordt primair verwezen naar de inhoud van het beroepschrift, waarin is onderbouwd dat klager volgens de directeur weet moet hebben gehad van de invoer door zijn vriendin van het in de BZT-ruimte achter de koelkast aangetroffen flesje GHB. Klager had zijn vriendin er op kunnen en moeten wijzen dat de invoer van een flesje GHB niet is toegestaan. Door dat niet te doen, heeft ook klager strafwaardig gedrag getoond. De directeur kan zich dan ook niet verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie.

Desgevraagd geeft de juridisch medewerker aan dat hij er vanuit gaat dat het flesje GHB zich nog niet in de BZT-ruimte bevond voordat klager en zijn vriendin de BZT-ruimte betraden. Hij baseert zich daarbij op het verslag dat een p.i.w.-er heeft opgemaakt. In dat verslag is aangegeven dat de BZT-ruimte voorafgaand aan het BZT-moment van klager is gecontroleerd en dat daarbij specifiek acht is geslagen op de bijzondere plekken, zoals de papierenhanddoekjeshouder, de zeephouder, de koelkast, etc. Volgens hetzelfde verslag zag de p.i.w.-er na afloop van het BZT-moment dat de koelkast was verplaatst. Vervolgens trof de p.i.w.-er achter de koelkast een flesje met stroperige vloeistof aan, hetgeen GHB bleek te zijn. In het geval van klager was de BZT-ruimte voorafgaand aan het BZT-moment extra grondig onderzocht, omdat de directeur signalen hadden bereikt dat tijdens het BZT-moment mogelijk verboden middelen zouden worden ingevoerd.

Namens de directeur wordt ten slotte nog opgemerkt dat klager bekend is met een verleden van GHB-verslaving en dat klager na het onderhavige voorval een positieve urinecontrole op GHB heeft gehad.

Door en namens klager is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

 

3.            De beoordeling

Blijkens het op 7 januari 2017 door een p.i.w.-er opgemaakte verslag is de BZT-ruimte voorafgaand aan het BZT-moment van klager en zijn vriendin grondig onderzocht.  Specifiek is daarbij acht geslagen op bijzondere plekken, waaronder de koelkast. Blijkens het verslag was de koelkast na afloop van klagers BZT-moment verschoven en trof de p.i.w.-er achter de koelkast een flesje aan met een stroperige inhoud, hetgeen later GHB bleek te zijn. Daarmee is onvoldoende aannemelijk dat het flesje GHB zich reeds voorafgaand aan het bezoek in de BZT-ruimte bevond. De beroepscommissie gaat er, met de beklagcommissie, vanuit dat het flesje door klagers vriendin de inrichting is binnengebracht en tijdens het BZT-moment achter de koelkast is geplaatst.

Waar de BZT-ruimte een kleine, overzichtelijke ruimte is, acht de beroepscommissie het aannemelijk dat klager weet moet hebben gehad van het flesje GHB. Zij acht het volstrekt onaannemelijk dat klagers vriendin dit flesje tijdens het BZT-moment achter de koelkast heeft weten te plaatsen, zonder dat klager hier weet van heeft gehad. Waar klager weet moet hebben gehad van het flesje GHB en niets heeft gedaan, hij had bijvoorbeeld aan de dienstdoende p.i.w.-er kunnen melden dat zijn vriendin een flesje GHB bij zich had, heeft hij strafwaardig gedrag getoond.

De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing van de directeur om klager een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in zijn eigen cel zonder televisie op te leggen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Zij zal het beroep van de directeur dan ook gegrond verklaren en het beklag alsnog ongegrond verklaren. 

 

4.            De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. drs. J.P. Meesters, leden, in tegenwoordigheid van

mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 11 september 2017.

 

                                                                               

 

 

                secretaris            voorzitter

Naar boven