Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2962/SGA, 8 september 2017, schorsing
Uitspraakdatum:08-09-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer             : 17/2962/SGA

Betreft : [verzoeker]     datum: 8 september 2017

 

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Vught.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 2 september 2017, inhoudende een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel met ingang van 2 september 2017 om 16.30 uur en eindigend op 12 september 2017 om 16.30 uur, wegens ernstige verstoring van de orde, rust en veiligheid op de afdeling.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie van 7 september 2017 dat indien geen klaagschrift wordt ontvangen, het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 7 september 2017.

 

1.            De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Op grond van artikel 51, vijfde lid, Pbw kan geen straf worden opgelegd, indien de gedetineerde voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld.

Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen het schriftelijk verslag en de schriftelijke mededeling, volgt dat is gezien dat verzoeker en medegedetineerde A. in de douche een schermutseling met elkaar hadden. Verzoeker had een wondje boven zijn rechteroog dat flink bloedde. Tijdens het insluiten gaf hij aan aangevallen te zijn door A. Toen de verpleegkundige hem verzorgde gaf verzoeker aan dat hij was uitgegleden in de douche. Gedetineerde A. verklaarde dat verzoeker was uitgegleden in de douche.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan uit het vorenstaande niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat verzoeker een verwijt treft. De enkele omstandigheid dat verzoeker betrokken was bij de schermutseling is daartoe onvoldoende. Immers door zowel verzoeker als medegedetineerde A. is verklaard dat verzoeker is gevallen in de douche dan wel aangevallen door A. Dat verzoeker volgens de directeur het onderzoek zou hebben belemmerd, is - eveneens naar het voorlopig oordeel van de voorzitter en voor zover daar al sprake van is - onvoldoende voor oplegging van de onderhavige disciplinaire straf.

Gelet op het vorenstaande zijn er termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.

 

2.            De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het beklag zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 8 september 2017

 

                                                                

 

secretaris            voorzitter

Naar boven