Nummer: 15/4153/GA
Betreft: [klager] datum: 8 maart 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A. Berends, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 9 december 2015 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 8 februari 2016, gehouden in de p.i. Lelystad, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A. Berends.
De directeur van het PPC van de p.i. Zwolle is niet ter zitting verschenen.
Bij brief van 16 februari 2016 is de directeur verzocht om nadere inlichtingen te verstrekken. Op 16 februari 2016 is namens de directeur nader schriftelijk gereageerd. Een afschrift van deze reactie is op dezelfde dag naar klager en zijn raadsvrouw
verstuurd ter kennisname.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 9 december 2015, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder:
a-dwangbehandeling) op 8 december 2015 om 14.30 uur.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Alle procedurevoorschriften zijn geschonden. Ten eerste is de dwangmedicatie al uitgevoerd op 8 december 2015, terwijl pas een dag later de maatregel is opgemaakt. De 72-uurs termijn is niet in acht genomen. Klager had geen rechtsmiddel tegen de
bestreden beslissing. Daarnaast heeft de raadsvrouw pas op verzoek de mededeling toegestuurd gekregen. Kennelijk is het een en ander naar de strafadvocaat verstuurd met wie klager al jaren geen contact meer heeft gehad. De raadsvrouw vindt dit
merkwaardig. Zij is bekend als klagers raadsvrouw. Zij heeft klager bezocht in de p.i. en zij heeft al eerder emailcontact gehad met de p.i. Daarnaast is er helemaal geen reden om dwangmedicatie toe te passen. Klager vormt geen gevaar voor anderen. Hij
is nooit agressief geweest jegens anderen. Ook is er geen sprake van zelfverwaarlozing. Er is geen behandelplan en er zijn geen gesprekken gevoerd. Klager slikt nu Cisordinol, want anders krijgt hij een spuit. Hij heeft tegen zijn wil een spuit gehad
op
3 december 2015 en 8 december 2015. Klager wil geen medicatie slikken omdat dit niet nodig is en vanwege de bijwerking. Hij heeft last van diarree.
Namens de directeur is de bestreden beslissing schriftelijk als volgt toegelicht.
Meerdere keren is met de raadsvrouw van klager gesproken over het bestreden besluit. In goede verstandhouding is tekst en uitleg gegeven om zo tot een onderlinge oplossing te komen. Inhoudelijk word verwezen naar enkele passages uit het behandelplan
naar eerder verzonden dossierstukken. Voorts is nader toegelicht dat klager vrijwillig en in goede samenwerking medicatie (Cisordinol en zo nodig Akineton) gebruikt.
3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 68, tweede lid, van de Pbw, in verbinding met artikel 73, vierde lid, van de Pbw, dient de beroepscommissie een beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling te toetsen aan de in de inrichting geldende
wettelijke voorschriften en de redelijkheid en billijkheid. Voor de beoordeling is inzage in (onderdelen van) het behandelplan noodzakelijk. Daarin moet in ieder geval staan:
a. dat is voorzien in de mogelijkheid om – indien dit noodzakelijk is – ten aanzien van de betreffende gedetineerde een a-dwangbehandeling toe te passen (artikel 46c, aanhef en onder a in samenhang bezien met artikel 46d van de Pbw);
b. de diagnose van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Penitentiaire maatregel: hierna Pm);
c. de therapeutische middelen, zo mogelijk gerelateerd aan de verschillende aspecten die in de stoornis te onderscheiden zijn, die zullen worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde
te bereiken, dat het gevaar op grond waarvan deze in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand in een daartoe krachtens artikel 14 van de wet aangewezen afdeling of inrichting behoeft te verblijven, wordt weggenomen (artikel 21b, eerste lid,
aanhef en onder b, van de Pm);
d. of er overeenstemming over het geneeskundig behandelplan is (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pm);
e. welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken weg te nemen dan wel af te wenden (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm);
f. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm); en
g. het gevaar (als bedoeld in artikel 46a van de Pbw) dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken.
De directeur heeft enkele passages uit het behandelplan verstrekt. In de verstrekte passages zijn bovengenoemde onderdelen c, d, e, f en g niet opgenomen. De beroepscommissie oordeelt dan ook dat de verstrekte passages niet voldoende informatief zijn
en
dat deze niet aangemerkt kunnen worden als een volledig (uittreksel uit een) behandelplan. Bij gebreke van voornoemde informatie is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot a-dwangbehandeling onvoldoende is gemotiveerd en dientengevolge
onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen.
Voorts overweegt de beroepscommissie als volgt.
Vaste rechtspraak van de beroepscommissie is dat bij een besluit tot toepassing van dwangmedicatie eerst 72 uur in acht wordt genomen tot het daadwerkelijk toedienen ervan teneinde een gedetineerde in staat te stellen schorsing te verzoeken tegen een
dergelijke beslissing (vergelijk RSJ 9 oktober 2014, 14/1982/GA). In dit geval is het bestreden besluit genomen op 8 december 2015 om 14.30 uur. Toen is ook daadwerkelijk dwangmedicatie toegediend zonder dat daarbij de 72 uurstermijn in acht is
genomen,
terwijl er geen noodzaak is gebleken om de termijn van 72 uur niet in acht te nemen.
Daarnaast is de schriftelijke mededeling tot toepassing van de dwangmedicatie, waarin wordt gewezen op de mogelijkheid om schorsing te verzoeken, pas op
9 december 2015, derhalve na de daadwerkelijke toepassing van de dwangmedicatie, aan klager uitgereikt. Ook deze gang van zaken acht de beroepscommissie onjuist.
De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren. De beroepscommissie oordeelt dat er thans geen sprake is van een dwangbehandeling als bedoeld in artikel artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw. De beroepscommissie acht termen aanwezig om aan
klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 8 maart 2016.
secretaris voorzitter