Nummer: 17/1381/GB
Betreft: [Klager] datum: 6 september 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 21 april 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep en de nadere schriftelijke toelichting van mr. M. Hoekzema, raadsvrouw van verzoeker.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 2 september 2016 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn. Op 26 oktober 2016 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Nieuwegein.
3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager bestrijdt dat er sprake is van de vrees dat hij zich niet aan eventuele voorwaarden zou houden en ook bestrijdt hij het hoge recidiverisico. Hij ondergaat nu een detentie naar aanleiding van de herroeping van zijn v.i. uit 2012. Die herroeping is in 2015 onherroepelijk geworden en de tenuitvoerlegging is pas in september 2016 gestart. In de tussentijd heeft hij weliswaar twee detenties ondergaan maar tijdens die detenties heeft hij verlof gehad en is hij geplaatst in een penitentiair programma. Klager heeft zich toen steeds aan alle afspraken gehouden. Tijdens zijn huidige detentie heeft hij zich steeds goed gedragen en geen rapporten aangezegd gekregen. Ten aanzien van het advies van de politie stelt klager zich op het standpunt dat hij een verklaring wil afleggen tegenover de rechter en dat hij tot het moment dat de rechter hem onherroepelijk zou veroordelen niet als schuldige mag worden aangemerkt.
3.2. Namens klager is aangevoerd dat klager op 20 juni 2017 tegenover de politierechter een verklaring heeft afgelegd in de enige tegen hem lopende strafzaak. Het betrof daarbij een vernieling. De politierechter heeft aan klager voor dat feit een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week opgelegd. Hierdoor is klagers einddatum van detentie daarom niet verschoven. Het bezwaar van de politie kan daarmee terzijde worden gesteld. Met betrekking tot het recidiverisico geldt dat klager op 16 mei 2017 is begonnen aan een behandeling door De Waag. Daarmee is voldaan aan de eis die de selectiefunctionaris stelde. Klager zheeft tijdens zijn v.i. inderdaad een nieuw strafbaar feit begaan, maar dat feit was van heel andere orde dan het feit waarvoor de gevangenisstraf waarvoor de v.i. gold, was opgelegd. Ten tijde van het plegen van dat feit waarvoor de v.i. werd herroepen, maakte klager een emotioneel zeer moeilijke periode door. Hij is nu gemotiveerd om zijn leven op de rails te krijgen. Daarvoor is resocialisatie noodzakelijk.
3.3. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
In het inrichtingsadvies werden de detenties van 2013 en 2015 niet vermeld. Klager heeft toen een gevangenisstraf van 450 dagen en een hechtenisstraf van 241 dagen in verband met een schadevergoedingsmaatregel ondergaan. Beide detenties eindigden met deelname aan een penitentiair programma. De politie heeft melding gemaakt van de verdenking van het plegen van een nieuw strafbaar feit. Omdat klager geen verdere medewerking wil verlenen aan de wens van de politie hem te horen met betrekking tot twee strafbare feiten waar bij onderzoek zijn DNA is aangetroffen, ligt deze zaak nu bij het Openbaar Ministerie (OM) ter beoordeling. Hieruit kan worden geconcludeerd dat klager geen inzet toont om zijn onschuld in deze zaken aan te tonen. Daarnaast valt in het reclasseringsadvies te lezen dat er problemen zijn gesignaleerd op meerdere leefgebieden waarvoor behandeling is geïndiceerd. Klager staat ambivalent tegenover die behandeling en wil hier voorwaarden aan koppelen. Tenslotte geldt dat klager zich tijdens zijn v.i.-periode schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en zich dus niet aan de aan die v.i. verbonden voorwaarden heeft gehouden. Alvorens tot verdere fasering kan worden overgegaan dient met de behandeling een start te worden gemaakt, zodat klagers motivatie duidelijk is.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.2. Ten tijde van het indienen van het verzoek tot plaatsing in een b.b.i. en het nemen van de bestreden afwijzende beslissing werd klager verdacht van het plegen van één of meer strafbare feiten, ter zake waarvan hij geen medewerking wenste te verlenen aan het onderzoek van de politie. Hoewel het klager in beginsel vrij staat om zijn medewerking aan een strafrechtelijk onderzoek te weigeren, kan een dergelijke weigering (negatieve) gevolgen hebben voor de beoordeling van de vraag of hij geschikt is voor detentiefasering.
Vast staat dat klager zich tijdens zijn v.i. niet heeft gehouden aan de daaraan verbonden voorwaarden, om welke reden hij thans is gedetineerd. Tot die herroeping is in eerste aanleg besloten op 30 augustus 2012
Daarbij komt de constatering dat sprake is geweest van strafbare feiten die hebben geleid tot de nadien opgelegde detenties. Die feiten, bezien in combinatie met het rapport van de reclassering van 17 maart 2017, rechtvaardigen de conclusie dat er vrees is voor recidive en dat, alvorens tot (verdere) fasering kan worden overgegaan, een begin zou moeten worden gemaakt met een behandeling bij (bijvoorbeeld) De Waag. Die behandeling heeft weliswaar een aanvang genomen, maar dit is pas gebeurd nadat de selectiefunctionaris de bestreden beslissing heeft genomen. Gelet daarop kan de toen genomen bestreden beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,
voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 6 september 2017.
secretaris voorzitter