Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1421/GB, 5 september 2017, beroep
Uitspraakdatum:05-09-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:            17/1421/GB

 

Betreft:               […]         datum: 5 september 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 maart 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.            De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.

 

2.            De feiten

Klager was sedert 17 september 2014 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de p.i. Nieuwegein. Op 6 juni 2017 is klager in vrijheid gesteld.

 

3.            De standpunten

3.1.        Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Uit de wet vloeit niet voort dat klager een belang moet hebben bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak, zodat klager in het beroep kan worden ontvangen. Dat klager geen beroep tegen de afwijzing tot deelname aan het penitentiair programma (p.p.) heeft ingesteld doet hier niet aan af. De afwijzing is gebaseerd op harddrugsgebruik, terwijl uit de urinecontrole blijkt dat klager cannabis heeft gebruikt. Klager is hier al disciplinair voor gestraft en zijn casemanager had toegezegd dat de fasering niet afgewezen zou worden indien klager niet positief op harddrugs zou scoren. De bestreden beslissing is slechts gebaseerd op negatieve informatie over klager. Klager heeft spijt van zijn onttrekking, zoals ook naar voren komt uit rapportage van de inrichting. Klagers gedrag wordt door zowel de p.i. Grave als de p.i. Nieuwegein bijzonder positief omschreven. De directeur, de politie en het Openbaar Ministerie hadden geen bezwaar tegen klagers plaatsing in een z.b.b.i. Klager heeft diverse goed verlopen verloven gehad, waaronder zijn meest recente verlof. Van een belangenafweging is in het geheel niet gebleken. Klager zat een zeer lange vrijheidsstraf uit, zodat hij een groot belang had bij geleidelijke terugkeer in de maatschappij. Uit de rapportage blijkt voorts dat klager vanuit de z.b.b.i. diverse belangrijke zaken had kunnen regelen, waarmee het recidiverisico beperkt had kunnen worden. Verzocht wordt klager een tegemoetkoming toe te kennen.

3.2.        De selectiefunctionaris heeft daarop als volgt gereageerd. Inmiddels is een ander verzoek van klager tot deelname aan een p.p. afgewezen en tegen dit besluit is klager niet in rechte opgekomen. Daarmee staat dit besluit vast. Voorts is klagers straf volledig geëxecuteerd. Klager heeft daarom geen belang meer bij het beroep.

               

3.3.        In de bestreden beslissing heeft de selectiefunctionaris toegelicht dat klagers aanvraag is afgewezen wegens een positieve urinecontrole op 9 februari 2017 en 13 maart 2017 en omdat klager zich in september 2016 aan detentie heeft onttrokken.

 

4.            De beoordeling

4.1.        Het beroep richt zich tegen de afwijzing van 30 maart 2017 van klagers aanvraag tot plaatsing in een z.b.b.i. Nu namens klager om een tegemoetkoming is gevraagd, heeft klager belang bij het beroep – hetgeen als voorwaarde voor ontvankelijkheid heeft te gelden. De beroepscommissie zal klager derhalve ontvangen in het beroep.

4.2.        In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.3.        Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris blijkt dat klager op de twee laatste bij hem afgenomen urinecontroles positief heeft gescoord. Voorts staat op grond van de stukken en als onweersproken vast dat klager zich in september 2016 heeft onttrokken aan detentie. Gelet op het vorenstaande en op het drugsontmoedigingsbeleid kan de op de onder 3.3 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

 

5.            De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 5 september 2017.

 

 

 

 

 

 

                secretaris            voorzitter
 

Naar boven