nummer: 15/4115/TA
betreft: [klager] datum: 7 maart 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van het bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 28 oktober 2015 van de beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 februari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is gehoord [..], juridisch medewerker bij FPC Oostvaarderskliniek. Als toehoorder was aanwezig mr. M.L. Koster, secretaris bij de
afdeling rechtspraak van de Raad.
Mr. A.R. Ytsma, heeft schriftelijk meegedeeld verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft verzocht de behandeling aan te houden.
Klager heeft schriftelijk meegedeeld dat hij in verband met griep niet ter zitting kon verschijnen.
Klager en zijn raadsman zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk op het verslag, dat van het horen van [...] is opgemaakt, te reageren en het beroep nader toe te lichten. Op 2 maart 2016 is de nadere schriftelijke reactie van klagers raadsman op het
secretariaat van de Raad ontvangen.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatrel van afdelingsarrest/rode kaart, ingaande op 15 september 2015.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het is onbegrijpelijk dat voor een schertsende opmerking (over het incasseren van een schuld van een medepatiënt voor een andere medepatiënt), die geen onrechtmatig karakter heeft, afdelingsarrest wordt opgelegd. De inrichting had andere, minder
vergaande wegen kunnen bewandelen. Er had indringend met klager gesproken kunnen worden of hem had een waarschuwing kunnen worden gegeven. De ordemaatregel is ‘over de top’.
In eerste aanleg zijn ‘de eerdere voorvallen die erop duidden dat klager zich bezighield met drugshandel’ niet ter sprake gekomen. Klager ontkent iedere betrokkenheid bij drugshandel. Hij zou wel gek zijn zich daarmee bezig te houden omdat in die
periode de voorwaardelijke beëindiging van zijn tbs aan de orde kon zijn. Klager is eerder bij handel in drugs betrokken geweest, maar dat was niet in de inrichting. Bovendien mag het verleden niet meewegen bij de oplegging van een maatregel en de
schriftelijke mededeling vermeldt in dit geval klagers eerdere betrokkenheid ook niet. Door de inrichting is gesteld dat er eind 2015 veel drugs binnen de afdeling waren. De onderhavige maatregel is opgelegd in september 2015, en is niet goed
onderbouwd. Er zijn door de inrichting geen andere ‘onderliggende verificatoire’ stukken ingebracht in de procedure.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De eerdere voorvallen, waaronder het overhandigen van spullen aan een afgezonderde verpleegde in het voorbij lopen, die erop duidden dat klager zich bezig hield met drugshandel vonden een week tot een paar weken vóór 15 september 2015 plaats. Een
exacte
datum is niet bekend.
Klager heeft achteraf gezegd dat zijn opmerking over het incasseren van geld voor een medepatiënt, welke opmerking aanleiding is geweest voor de onderhavige maatregel, bedoeld was als grapje, maar bij het personeel gingen alle alarmbellen af. Er is met
klager gepraat en klager is besproken in het wekelijks overleg waarin alle verpleegden met een positieve urinecontrole worden besproken. Eind 2015 waren er veel drugs binnen de inrichting. Klager is eerder bij handel in drugs betrokken geweest.
De opgelegde maatregel is in de schriftelijke mededeling niet uitvoerig gemotiveerd. De juridisch medewerker vraagt op de afdelingen aandacht voor dit punt en tracht te bewerkstelligen dat het personeel meer werk maakt van de verslaglegging, en dus de
motivering van maatregelen.
De datum van de beëindiging van klagers rode kaart zal zo spoedig mogelijk schriftelijk worden doorgegeven aan de beroepscommissie.
De juridisch medewerker heeft op een later moment op 19 februari 2016 schriftelijk bericht dat klagers rode kaart heeft geduurd van 17 september 2015 tot 24 september 2015.
3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich aan de hand van de stukken en de behandeling ter zitting voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. Zij wijst derhalve het verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak af.
Klager is afdelingsarrest opgelegd van 15 september 2015 tot 17 september 2015. Het afdelingsarrest is op 17 september 2015 overgegaan in een rode kaart die op 24 september 2015 is beëindigd.
Uit artikel 7.2 van de huisregels van de inrichting volgt dat een rode kaart betekent dat de verpleegde alleen onder begeleiding de afdeling mag verlaten. In de schriftelijke mededeling van de beslissing wordt verwezen naar artikel 33 van de Bvt. Door
de inrichting wordt er, naar het oordeel van de beroepscommissie terecht, van uitgegaan dat een rode kaart een vorm van afdelingsarrest is, die zich alleen daarin van het ‘formele’ afdelingsarrest onderscheidt dat verpleegden onder begeleiding de
afdeling mogen verlaten.
Nu het afdelingsarrest op 15 september is opgelegd en (vanaf 16 september in de vorm van een rode kaart) tot 24 september heeft geduurd, is klager terecht in het beklag ontvangen.
Geconstateerd moet worden dat in de schriftelijke mededeling van het afdelingsarrest zeer summier de feiten en omstandigheden zijn vermeld op grond waarvan de maatregel aan klager is opgelegd. In de reactie van het hoofd van de inrichting op het beklag
en ter zitting van de beklagcommissie en de beroepscommissie is evenwel voldoende nader toegelicht wat de grondslag was voor de maatregel. De beroepscommissie merkt wel op dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de schriftelijke mededeling zelf een
toereikende en concrete motivering dient te behelzen.
Aanleiding voor de oplegging van het afdelingsarrest was een opmerking van klager dat hij het geld, dat een andere verpleegde aan een afgezonderde verpleegde schuldig was, wel kon aannemen en overhandigen, welke opmerking het vermoeden deed rijzen dat
klager medeverpleegden onder druk zette door geld te innen voor drugdeals. In die tijd – blijkens het verweerschrift van de inrichting betreft dit de periode voor 1 oktober 2015 – was de inrichting extra alert omdat sprake was van drugsoverlast in de
inrichting. Eerder was al geconstateerd dat klager bij het voorbij lopen in de gang eerdergenoemde, afgezonderde verpleegde spullen overhandigde, terwijl hij eerder ook bij handel in drugs betrokken is geweest.
Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de bestreden beslissing niet als onredelijk, onbillijk of disproportioneel kan worden aangemerkt. De beroepscommissie acht niet aannemelijk dat de door klager gemaakte opmerking als grap zou zijn
bedoeld. Zij zal derhalve het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met deels wijziging en aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met deels wijziging en aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en drs. C.W. van der Meer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 maart 2016.
secretaris voorzitter