Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2181/GV, 31 augustus 2017, beroep
Uitspraakdatum:31-08-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:            17/2181/GV

 

betreft:               [klager]                datum: 31 augustus 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

 

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 4 juli 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.            De inhoud van de bestreden beslissing

De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

 

2.            De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. In de afwijzing van klagers eerdere verlofaanvraag van 23 mei 2017 is niet genoemd dat het opgegeven verlofadres een reden vormt voor afwijzing van de aanvraag. Bij de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag wordt dit ineens wel genoemd. Klager heeft hierdoor bij de eerste afwijzing niet de kans gekregen zijn verlofadres te wijzigen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven –  toegelicht. Bij besluit van 23 mei 2017 is een eerder verzoek van klager tot algemeen verlof afgewezen. In het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) van 11 april 2017, dat mede ten grondslag ligt aan dat besluit, heeft het OM geen opmerkingen of overwegingen gewijd aan het opgegeven verlofadres. Ook in de beslissing van 23 mei 2017 is dit niet genoemd. Naar aanleiding van het tweede verzoek tot algemeen verlof van klager heeft het OM op 28 juni 2017 overwegingen toegevoegd aan het eerder op 11 april 2017 uitgebrachte advies. Het OM acht het door klager opgegeven verlofadres onaanvaardbaar nu gebleken is dat hij hier ook woonde ten tijde van het delict waarvoor hij thans is gedetineerd. De selectiefunctionaris heeft dit meegewogen in de bestreden beslissing. De Staatssecretaris is van mening dat geen rechtsregel zich verzet tegen nieuwe overwegingen bij nieuwe besluitvorming rond algemeen verlof. Voorts stelt de Staatssecretaris vast dat klager in beroep niets heeft aangevoerd ten aanzien van het reclasseringsadvies van 29 april 2017 en de overige overwegingen in de bestreden beslissing op grond waarvan het te vroeg wordt geacht klager in aanmerking te laten komen voor vrijheden, zijnde het veelvuldig plegen van drugsdelicten, waaronder het laatste drugsdelict tijdens een proeftijd en een hoog gemiddelde kans op recidive. Eerst zal gewerkt moeten worden aan recidiveverlaging door middel van het volgen van interventies. Klager is sinds kort gestart met de eerste interventie. Vanwege het gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten, gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken en het risico op maatschappelijke onrust meent de Staatssecretaris dat het algemeen belang in deze zwaarder weegt dan klagers persoonlijke belang.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

Het Multi Disciplinair Overleg (MDO) en de vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel hebben positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag omdat klager positief functioneert op de afdeling, hij momenteel goed meedoet met de CoVa training en de SOS-cursus en het toekennen van verlof een positieve stimulans zal zijn voor klagers traject aangezien klager al ruim een jaar gedetineerd is en een relatief kort strafrestant heeft.

De advocaat-generaal bij het ressortsparket Den Haag heeft op 28 juni 2017 negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek omdat – kort gezegd – klager een gevaar voor de maatschappij wordt geacht en sprake is van een hoog recidiverisico. Klager heeft het delict in verband waarmee hij thans is gedetineerd gedurende een lopende proeftijd gepleegd. Dit wijst erop dat hij onbetrouwbaar is met betrekking tot het nakomen van afspraken. Hij is meerdere malen veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet en is hiervoor ook meerdere malen gedetineerd geweest. Dit wijst erop dat hij niet onder de indruk is van gevangenisstraf. Voorts woonde klager ook op het opgegeven verlofadres (bij zijn moeder) ten tijde van het delict waarvoor hij thans is gedetineerd.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

 

3.            De beoordeling

Klager ondergaat een in hoger beroep opgelegde gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek, wegens de handel in harddrugs. Ook is beslist dat een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 100 dagen alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. Klager heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld. De fictieve einddatum van klagers detentie is thans gesteld op 8 december 2017.

Het verzoek betreft klagers tweede verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uit de stukken, waaronder het reclasseringsadvies van 29 april 2017, volgt dat klager voor de vierde keer voor een drugsdelict is veroordeeld en er een delictpatroon zichtbaar is. Volgens de reclassering is sprake van een hoog gemiddelde kans op recidive indien klager niet meer inzicht verkrijgt / verantwoordelijkheid neemt voor zijn aandeel in problemen /delicten. Voorts volgt uit het advies van de advocaat-generaal onder meer dat klager het huidige delict heeft gepleegd gedurende een lopende proeftijd, zodat klager niet betrouwbaar wordt geacht met betrekking tot het nakomen van afspraken. Derhalve is de beroepscommissie van oordeel dat het algemeen belang zwaarder dient te wegen en kan de beslissing van de Staatssecretaris – ondanks de positieve adviezen van de politie en de p.i. Krimpen aan den IJssel – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

 

4.            De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 31 augustus 2017

 

 

                                                                

 

 

                secretaris            voorzitter

Naar boven