Nummer: 15/4428/GB
Betreft: [Klager] datum: 7 maart 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. B.G.M.C. Peters, namens
[klager], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 29 december 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 9 juli 2007 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel. Na veroordeling in eerste aanleg werd klager op 18 maart 2015 overgeplaatst naar de
gevangenis van de p.i. Lelystad. Op 2 december 2015 werd in hoger beroep onderzoek van klager in het Pieter Baan Centrum (PBC) geïndiceerd, waar hij thans verblijft. De fictieve einddatum is gesteld op 8 juli 2016.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De motivering van de selectiefunctionaris in zijn beslissing van 29 december 2015 is onbegrijpelijk. Tijdens zijn detentie heeft klager zeer positieve contacten onderhouden met al zijn begeleiders, zijn casemanager en de reclassering. Tevens wordt
klager al meer dan een jaar behandeld door de Waag, maar doordat hij vooralsnog niet mag deelnemen aan een p.p. stagneert de behandeling. Er is sprake van een laag recidiverisico, klager is inmiddels al 5 keer zonder problemen met verlof geweest.
Voorts
dient het vonnis van de rechter in eerste aanleg nog steeds leidend te zijn. Indien klager de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep moet afwachten, is de kans groot dat hij ten tijde van het arrest al de einddatum van zijn detentie heeft
bereikt, te weten 8 juli 2016. In het kader van de onschuldpresumptie dient het onderzoek in het PBC niet in de weg te staan aan een deelname aan het p.p. Dat het OM stelt dat er sprake is van recidivegevaar en maatschappelijke onrust bij vrijheden in
het kader van een p.p. is nergens op gebaseerd. Ook de diagnose persoonlijkheidsstoornis die klager heeft gekregen is niet onderbouwd. Inmiddels hebben drie rechters en vier gedragsdeskundigen geen persoonlijkheidsstoornis kunnen vaststellen.
De beroepscommissie heeft al meerdere malen bepaald dat het gelasten van nader onderzoek niet ten grondslag mag liggen aan de afwijzing van een verzoek om meer vrijheden, waaronder verlof en deelname aan een p.p. Het is dan ook onbegrijpelijk dat het
ongemotiveerde advies van de advocaat-generaal (A-G) zwaarder weegt dan het vonnis van de meervoudige strafkamer te Amsterdam. Door klagers casemanager werd op 1 december 2015 medegedeeld dat het MDO geen bezwaar had tegen het verzoek tot deelname aan
een p.p. en dat zij positief zouden adviseren. Ook het reclasseringsadvies van 8 juni 2015 was positief ten opzichte van deelname van klager aan een p.p. Dat het p.p. niet kan starten tijdens zijn opname in het PBC acht klager begrijpelijk. Klager
stelt
echter dat hij na het einde van de observatie in het PBC, eind februari 2016, alsnog kan starten met een p.p. Klager riskeert anders op 8 juli 2016 rauwelijks buiten te staan zonder intensief begeleidingstraject.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De zaak van klager dient in hoger beroep. Op de zitting van 2 december 2015 werd een nader onderzoek in het PBC gelast. Het onderzoek van het PBC verhoudt zich niet met de gewenste deelname aan een p.p. Met de casemanager van klager is besproken dat de
bevindingen van het PBC zullen worden bezien en dat daarna een overleg met de A-G en reclassering plaats zal vinden om de verdere invulling van klagers detentie te bespreken.
4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.
4.2. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat klager, in
het kader van de behandeling van zijn hoger beroep, is opgenomen in het PBC. Het positieve advies van de reclassering van 8 juni 2015 dateert van voor de opname in het PBC. De beroepscommissie acht de beslissing van de selectiefunctionaris om eerst de
uitkomst van de onderzoeken van het PBC af te wachten, en daarna klagers verdere detentietraject te bezien, niet onredelijk of onbillijk. Wel acht de beroepscommissie het wenselijk dat zo spoedig mogelijk na klagers terugkeer uit het PBC een beslissing
over zijn eventuele deelname aan een p.p. wordt genomen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, J.G.A. van de Brand en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van L.L. Heikens, secretaris, op 7 maart 2016
secretaris voorzitter