Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/27/GB, 7 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/27/GB

Betreft: [Klager] datum: 7 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. S. Meijer, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 6 januari 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 16 januari 2013 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht. De einddatum van klagers detentie is thans gesteld op 30 juni 2016.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De bestreden beslissing is onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd en tevens onredelijk en onbillijk. Voorts is de beslissing onvoldoende zorgvuldig genomen. Het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) ten aanzien van deelname aan een
p.p. door klager is onvoldoende gemotiveerd. Ook het negatieve advies van de politie is uitsluitend gebaseerd op het door klager opgegeven verlofadres en derhalve onvoldoende gemotiveerd. Waarom dit verlofadres, waar uitsluitend klagers vriendin woont,
als onaanvaardbaar wordt beschouwd is namelijk niet gebleken. Het enkele feit dat het huis in een criminele buurt staat, is onvoldoende zwaarwegend en kan niet als enige grond dienen bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van klagers verlofadres
(zie uitspraken RSJ 4 september 2009, 09/1869/GB en RSJ 19 juni 2003, 03/0916/GB). Ook de
enkele reden dat klager zich in het verleden niet aan zijn afspraken heeft gehouden, is onvoldoende om op basis hiervan het verzoek tot deelname aan een p.p. af te wijzen. Klager is sinds 1 februari 2016 onder behandeling van een psycholoog. Tevens
volgt klager, mede in het kader van een openstaande vordering van het CJIB, een cursus Werk & Inkomen. Klager zal zorg dragen dat alle openstaande vorderingen tijdig zijn afgelost alvorens hij aan een p.p. zal deelnemen. Voorts is het door de
reclassering geschatte recidiverisico onjuist. Bovendien heeft de reclassering toegezegd dat de mogelijkheid tot elektronisch toezicht aanwezig is en kan worden uitgevoerd. Dit is voor klager van belang om zich goed te kunnen voorbereiden op de
aanstaande terugkeer in de samenleving nu zijn v.i.-datum dichterbij komt. Gelet op het voorgaande wordt het doel van een p.p. miskend en is het verzoek tot deelname aan een p.p. onterecht afgewezen. Klager voldoet aan alle vereisten van artikel 4,
tweede lid, van de Pbw. Eventuele contra-indicaties op grond van artikel 7, derde lid, van de Penitentiaire maatregel ontbreken. Klager wenst te worden gehoord en verzoekt tevens om een tegemoetkoming.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Bij de beoordeling van een verzoek tot deelname aan een p.p. neemt de selectiefunctionaris alle ingewonnen inlichtingen en adviezen in overweging. In artikel 4, tweede lid, van de Pbw worden de criteria voor deelname aan een p.p. bepaald. Er kan
worden
deelgenomen aan een p.p. mits er geen andere omstandigheden zijn die zich tegen deelname verzetten. In de zaak van klager zijn er dergelijke omstandigheden aanwezig. Zowel de politie van Rotterdam, als het OM adviseren namelijk negatief ten aanzien van
de deelname van klager aan een p.p. Uit de adviezen volgt dat er sprake is van een hoog recidiverisico. Tevens bestaat er geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof. Dit is gebaseerd op het feit dat klager zich vanaf 17 juli 2013 tot 6 januari
2015 heeft onttrokken aan detentie en binnen deze periode een strafbaar feit heeft gepleegd waarvoor klager momenteel gedetineerd is. De directeur van de p.i. Dordrecht adviseert in het selectieadvies van 6 januari 2016 wel positief ten aanzien van de
deelname van klager aan een p.p. Echter blijkt ook uit dit advies dat er sprake is van een hoog/gemiddeld risico op het onttrekken aan de voorwaarden van verlof door klager. Bovendien is er sprake van een openstaande Lex Mulder-zaak en een
ontnemingsvordering, wegens wederrechtelijk verkregen voordeel, waarvoor nog geen betalingsregeling is getroffen. Dit dient klager te regelen voor deelname aan een p.p. Dientengevolge acht de selectiefunctionaris deelname aan een p.p. door klager
onwenselijk. Gelet op het hoge recidiverisico is het noodzakelijk dat klager eerst intern start met een recidive verlagend programma.

4. De beoordeling
4.1. Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek, dat verder niet door klager is toegelicht, wijst de beroepscommissie af. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

4.2. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.3. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat het OM in
zijn advies van 8 december 2015 negatief adviseert ten aanzien van de deelname van klager aan een p.p. Uit het advies van de reclassering van 8 december 2015 volgt dat de reclassering het recidiverisico van klager heeft ingeschat als hoog en dat zij
een
risico op letselschade bij willekeurige personen aanwezig acht. Tevens bestaat er volgens de reclassering een hoog/gemiddeld risico dat klager zich aan de voorwaarden zal onttrekken. Voorts blijkt uit de stukken dat klager zich vanaf 17 juli 2013 tot 6
januari 2015 heeft onttrokken aan detentie en in die periode een strafbaar feit heeft gepleegd waarvoor klager momenteel gedetineerd is. Bovendien heeft klager in zijn huidige detentie nog niet met goed gevolg verlof genoten. Gegeven deze
contra-indicaties weegt de beroepscommissie het negatieve advies van de politie over het verlofadres niet mee. Zij merkt op dat dit in de huidige vorm slechts betrekking heeft op de achterstandswijk waarin het adres is gelegen met zeer veel drugs en
overlastproblematiek en niet op het specifieke opgegeven verlofadres. Gelet op het voorgaande acht de beroepscommissie de beslissing van de selectiefunctionaris dat klager eerst binnen detentie dient te starten met een recidive verlagend programma,
ondanks de positieve adviezen van de reclassering en de directeur van de p.i. Dordrecht van 6 januari 2016, niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, J.G.A. van de Brand en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van L.L. Heikens, secretaris, op 7 maart 2016

secretaris voorzitter

Naar boven