Nummer: 17/1360/GB
Betreft: [Klager] datum: 21 augustus 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.B.A. Kalk, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 18 april 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem vanuit de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo in de gevangenis van de p.i. Zwolle te plaatsen, ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 4 juli 2016 gedetineerd. Hij verbleef in de z.b.b.i. van de p.i. Almelo. Op 15 maart 2017 is hij in de gevangenis van de p.i. Zwolle geplaatst, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De beslissing klager terug te plaatsen in een regime van beperkte gemeenschap is gebaseerd op aannames en onvolledig onderzoek door de directeur van de p.i. Almelo. Klager heeft geen machtigingscodes of DigiD-codes afgetroggeld. Hij heeft enkel twee medegedetineerden gewezen op het feit dat hun vriendinnen wellicht recht hadden op huurtoeslag en een van deze gedetineerden erop gewezen dat hij wellicht recht had op teruggave van zijn inkomstenbelasting. Van oplichting is geen sprake. Een goedbedoelde tip kan niet als zodanig worden gekwalificeerd. De directeur van de p.i. Almelo heeft aanvankelijk aangegeven dat de twee medegedetineerden aangifte van oplichting tegen klager zouden doen en dat hiervoor reeds een afspraak met de politie zou zijn gemaakt. Bij navraag door de selectiefunctionaris is echter gebleken dat de gedetineerden geen aangifte hebben gedaan uit vrees voor klager. Klager kan zich hierbij niets voorstellen. Zijn terugplaatsing in een regime van beperkte gemeenschap klemt temeer nu een van de hiervoor bedoelde medegedetineerden inmiddels een strafoverplaatsing naar de p.i. Achterhoek heeft gehad, terwijl de andere medegedetineerde een langdurige gevangenisstraf ondergaat en zodoende vooralsnog niet voor detentiefasering in aanmerking komt. Van een verstoring van de orde, rust en veiligheid binnen de z.b.b.i. van de p.i. Almelo kan derhalve geen sprake zijn.
Ten overvloede merkt klager op dat hij voornemens is een verzoek om van de lijst van gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (GVM-lijst) te worden verwijderd, bij het Operationeel Overleg in te dienen.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit het selectieadvies van de directeur van de p.i. Almelo komt naar voren dat klager disciplinair is gestraft vanwege de verdenking van voortgezet crimineel handelen in detentie. Een tweetal medegedetineerden heeft hierover bij de directeur van de p.i. Almelo een verklaring afgelegd. Tevens zou door deze medegedetineerden aangifte bij de politie worden gedaan. Uit navraag bij de p.i. Almelo is gebleken dat de betreffende medegedetineerden – onder meer uit vrees voor klager – tot op heden geen aangifte tegen hem hebben gedaan. Wel zijn de twee medegedetineerden op 10 mei 2017 gehoord door de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD). Naar aanleiding van de verklaringen die zijn afgelegd zal ook klager binnenkort door de FIOD worden gehoord. De orde, rust en veiligheid binnen de z.b.b.i. van de p.i. Almelo is ernstig verstoord, zodat een langer verblijf van klager aldaar niet mogelijk is. Daarenboven is klager naar aanleiding van het voortgezet crimineel handelen in detentie waarvan hij wordt verdacht, op de GVM-lijst geplaatst, hetgeen een voortzetting van het verblijf in de z.b.b.i. onmogelijk maakt.
4. De beoordeling
4.1. Artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) luidt als volgt: “In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst: a. die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen; b. aan wie een vrijheidsstraf van ten minste zes maanden is opgelegd; c. die in geval de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde gevangenisstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf; d. die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres; e. die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden, en f. die zijn gepromoveerd.”.
4.2. Uit het dossier komt naar voren dat klager naar aanleiding van mogelijke oplichtingsactiviteiten vanwege verdenking van voortgezet crimineel handelen in detentie op de GVM-lijst is geplaatst. Daargelaten of klager zich hieraan daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt en of hiervan aangifte is of wordt gedaan, staat zijn GVM-status aan een verblijf in een z.b.b.i. in de weg, daar hij niet voldoet aan de criteria als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan derhalve, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, reeds hierom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 21 augustus 2017.
secretaris voorzitter