Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2871/TA, 11 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:11-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2871/TA

betreft: [klager] datum: 11 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.W. van Zanden, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 augustus 2015 van de beklagcommissie bij FPC de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 december 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel is klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, gehoord. Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk
laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de wijziging van de regeling omtrent kamercontroles en de kamercontrole van 25 maart 2015.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Bij de kamercontrole op 25 maart 2015 is inbreuk gemaakt op klagers recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer als bedoeld in
artikel 8 van het EVRM, aangezien hij – ondanks zijn uitdrukkelijk verzoek – niet bij de kamercontrole aanwezig mocht zijn. Klager is op de werkzaal op de hoogte gesteld van de controle en is vervolgens naar de afdeling gegaan. De kamercontrole was
echter reeds gestart.
Artikel 29 van de Bvt biedt weliswaar de benodigde wettelijke grondslag voor een beperking van voormeld recht, maar geen vrijbrief de kamercontrole uit te voeren zoals in deze zaak is gebeurd. Ook tijdens een kamercontrole dient met het recht op
privacy
rekening te worden gehouden. De kamercontrole geschiedde steekproefsgewijs, dus zonder een bijzondere aanleiding, en werd, zoals gebruikelijk, uitgevoerd door twee medewerkers van de afdeling Beveiliging & Communicatie. Dit zijn onbekenden van klager.
Er is geen staflid en/of vertrouwenspersoon bij de kamercontrole aanwezig geweest of zonder dat enige vorm van toezicht werd uitgeoefend. Klager wil kunnen toezien/nagaan of zorgvuldig met zijn eigendommen wordt omgegaan, of schade wordt toegebracht
aan
zijn eigendommen, of zijn eigendommen verdwijnen en of vertrouwelijke post wordt ingezien. Op klagers afdeling is het een paar keer misgegaan, doordat agenda’s met persoonlijke aantekeningen in beslag zijn genomen, kabels van boxen zijn getrokken en
een
deuk in het tafelblad is ontstaan.
Klager meent dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen verpleegden die wel en verpleegden die niet bekend zijn met het voorhanden hebben van contrabande.
Het ontbreken van enig toezicht op de kamercontrole is in strijd met het twee-paar-ogen-principe. De persoonlijke verblijfsruimte van klager is de enige plaats in de inrichting waar klager zich kan terugtrekken en van zijn privacy kan genieten. Klager
verwijst naar jurisprudentie van de beroepscommissie waaruit naar voren komt dat een steekhoudend argument moet worden aangedragen om de verpleegde de aanwezigheid bij een kamercontrole te mogen ontzeggen. Er zijn voldoende alternatieven om tegemoet te
komen aan het recht op privacy. Zo kan er bijvoorbeeld voor worden gekozen dat de patiënt tijdens de kamercontrole vanaf de deurpost meekijkt of dat de kamercontrole in aanwezigheid van een vertrouwenspersoon plaatsvindt, zoals een afgevaardigde van de
patiëntenraad.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De kamercontroles vinden, sinds begin 2015 ingevoerd en in de huisregels neergelegd beleid, buiten aanwezigheid van de patiënt plaats,
omdat het hier om intensieve controles gaat die langere tijd in beslag nemen. De medewerkers die de controles verrichten, moeten hun werk rustig en zorgvuldig kunnen doen. Bovendien hecht de inrichting eraan dat het voor patiënten niet inzichtelijk is
welke plaatsen in de kamer tijdens een controle in het bijzonder worden onderzocht. Er zijn enkele waarborgen ingebouwd om de controles zo vlekkeloos mogelijk te laten verlopen. Kamercontroles worden altijd door tenminste twee goed getrainde
medewerkers
(controleurs) uitgevoerd en zij gaan zorgvuldig met de eigendommen van de patiënten om. Over bijzonderheden wordt gerapporteerd. Het hoofd van de inrichting ziet niet in waarom sprake zou zijn van strijdigheid met het ‘twee-paar-ogen-principe’. Indien
schade ontstaat, vullen de medewerkers de daarvoor bestemde schadeformulieren in en sturen zij die naar de verzekering. Indien patiënten zich zorgen maken over specifieke eigendommen, dan kan hier tevoren aandacht voor worden gevraagd bij het
afdelingspersoneel.
Een jaar na invoering van deze nieuwe werkwijze zal deze uitgebreid worden geëvalueerd. De werkwijze is niet in strijd met hogere wet- of regelgeving. In artikel 29 van de Bvt is de bevoegdheid opgenomen kamercontroles te verrichten. Hierin is geen
recht voor patiënten opgenomen daarbij aanwezig te zijn. Verwezen wordt naar de uitspraak RSJ 22 oktober 2015, 15/1817/TA waarin in een identieke casus is geoordeeld dat de beslissing de verpleegde niet aanwezig te laten zijn bij de kamercontrole niet
onredelijk of onbillijk was, omdat hij bij aanwezigheid inzicht zou kunnen krijgen in de wijze waarop, en op welke plekken, wordt gezocht.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 29 van de Bvt is het hoofd van de inrichting bevoegd de persoonlijke verblijfsruimte van een verpleegde op de aanwezigheid van voorwerpen, die niet in zijn bezit mogen zijn, te onderzoeken. Dit onderzoek kan plaatsvinden in het
kader van het algemeen toezicht op de aanwezigheid van verboden voorwerpen of anderszins als dit noodzakelijk is met het oog op het belang van – onder meer – de orde en veiligheid in de inrichting.
In paragraaf 4.2 van de huisregels van de inrichting (van januari 2015) zijn nadere regels gegeven over de kamercontroles. Daarin is onder meer bepaald (art. 4.2.1): “Een controle wordt altijd door tenminste twee medewerkers uitgevoerd. U bent in
principe niet aanwezig tijdens een kamercontrole, u bent daartoe ook niet verplicht. Indien u ervoor kiest aanwezig te zijn dan dient u plaats te nemen buiten uw kamer”. In een brief van 20 januari 2015 van het hoofd van de inrichting aan alle
patiënten
en bewoners is medegedeeld dat de nieuwe huisregels op dit punt niet helemaal kloppen: “In art. 4.2.1 over kamercontroles staat dat u ervoor kunt kiezen om bij een kamercontrole aanwezig te zijn. Dat kan echter niet. Dit is ook aan u verteld in de
“Nieuwsbrief speciaal patiënten; veiligheid”. Met deze brief vervalt dit onderdeel in art. 4.2.1 van de huisregels”.

Het doorzoeken van de persoonlijke verblijfsruimte van een verpleegde vormt een inbreuk op het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op bescherming van de privacy. Ingevolge artikel 8, tweede lid, EVRM is zo’n inbreuk alleen gerechtvaardigd als daarvoor
een wettelijke grondslag bestaat en de inbreuk noodzakelijk is met het oog op één van de in die bepaling genoemde belangen, waaronder het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Naar het oordeel van de beroepscommissie bieden de huisregels,
zoals aangepast bij voormelde brief van 20 januari 2015 een toereikende wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 8, tweede lid EVRM, al verdient het aanbeveling de geconstateerde onjuistheid zo spoedig mogelijk in de huisregels zelf te herstellen.
De beroepscommissie is van oordeel dat verpleegden er geen aanspraak op kunnen maken dat zij tevoren op de hoogte worden gesteld van een uit te voeren kamercontrole. Voorts kan het noodzakelijk zijn in het belang van de orde en veiligheid - en dus ter
voorkoming van wanordelijkheden - dat voor patiënten niet inzichtelijk is op welke zoekplaatsen tijdens de controle de nadruk wordt gelegd. De enkele omstandigheid dat de kamer van een verpleegde buiten zijn aanwezigheid wordt doorzocht, kan dan ook
niet als een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn recht op bescherming van zijn privacy worden beschouwd (vgl. RSJ 22 oktober 2015, 15/1817/TA).
Wel verdient het aanbeveling dat de verpleegde in de gelegenheid wordt gesteld aanwezig te zijn bij het doorzoeken van (enveloppen met) privacy-gevoelige documenten, opdat deze erop kan toezien dat geen kennis wordt genomen van de inhoud van deze
documenten. Door klager is evenwel niet aangevoerd dat in zijn zaak dergelijke enveloppen/documenten zijn doorzocht.

Het voorgaande brengt mee dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en drs. C.W. van der Meer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 11 maart 2016

secretaris voorzitter

Naar boven