Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3677/TA, 23 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:23-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3677/TA

betreft: [klager] datum: 23 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.W. van Zanden, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 oktober 2015 van de beklagcommissie bij de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 januari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is klagers raadsvrouw mr. R.W. van Zanden gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van
de gelegenheid ter zitting te worden gehoord.
[...], juridisch medewerker bij de Pompestichting te Nijmegen, heeft voor aanvang van de zitting laten weten dat vanwege een treinstoring geen treinverkeer tussen Nijmegen en ’s-Hertogenbosch mogelijk was en dat zij daarom verhinderd was om ter zitting
te verschijnen. Zij heeft verzocht om verslaglegging van het horen ter zitting met de gelegenheid om schriftelijk te reageren.
Het verslag van horen is op 26 januari 2016 aan de inrichting gezonden. De schriftelijke reactie van het hoofd van de inrichting van 4 februari 2016 is op 5 februari 2016 ter kennisneming doorgezonden aan klager en zijn raadsvrouw.

De beroepscommissie bestond door onvoorziene omstandigheden ter zitting uit twee personen; een derde lid beslist mee op de stukken.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. verlenging van afdelingsarrest op 3 en 20 augustus 2015,
b. afzondering op 5 augustus 2015
c. weigering van bezoek van medepatiënten per 11 augustus 2015.

De beklagcommissie heeft het beklag onder a. en c. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag onder b, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Alle aan klager opgelegde maatregelen dienen als één maatregel te worden gezien nu deze in elkaar overgaan en kennelijk op dezelfde grond zijn
opgelegd, te weten verdenking van handel in contrabande. Dit is niet vermeld in de schriftelijke mededelingen, maar is later aan klager gemeld en in de beklagprocedure ook bevestigd door de inrichting. Het beklag met betrekking tot de afzondering is
daarom pas op 21 augustus 2015 ingediend, omdat klager er niet eerder van op de hoogte was dat de verdenking van betrokkenheid bij drugshandel daaraan ten grondslag lag.
De bezoekmaatregel is te laat uitgereikt en uit niets blijkt van een positieve score op een urinecontrole (uc) kort voor oplegging van de bezoekmaatregel. De beklagcommissie neemt ten onrechte niet mee dat de grond voor oplegging is gelegen in
verdenking van betrokkenheid bij drugshandel.
De beklagcommissie overweegt in alinea 2.2.4. van haar uitspraak dat de positieve uc voldoende grond vormt voor voortzetting van het afdelingsarrest en dat geen onderzoek naar de verdenking van klagers betrokkenheid bij drugshandel nodig is. Er is
echter een duidelijk verschil tussen afdelingsarrest op grond van een positieve uc of op grond van verdenking van betrokkenheid bij drugshandel. Klager wil daarom graag nader onderzoek naar drugshandel in de inrichting en de vraag of hetgeen de
inrichting aanvoert voldoende grond voor een maatregel is. Klager wordt ten onrechte verdacht van drugshandel en wil zijn naam zuiveren. Hij wil namen van medepatiënten die zijn naam genoemd zouden hebben, omdat zij mogelijk belang hebben zelf de dans
te ontspringen. Klager had € 130,= op zijn kamer na ontvangst van het zak- en kleedgeld terwijl hij van de vorige keer nog geld over had. De inrichting heeft dat ten onrechte niet willen uitzoeken. Klager verzoekt de beroepscommissie om de inrichting
daarnaar onderzoek te laten doen. Verder is twee weken voor de afzondering niets gevonden bij een controle van klagers kamer, en heeft hij geen verlof en geen bezoek van buiten. Er is geen aanklacht tegen hem ingediend. Meerdere patiënten worden in
verband met mogelijke drugshandel onder de loep genomen.
Onderzocht dient te worden of sprake is van een redelijk vermoeden van schuld op basis waarvan deze maatregelen opgelegd konden worden. De maatregelen hebben disproportioneel lang geduurd. Volstaan had kunnen worden met minder ingrijpende maatregelen
zoals visitatie of extra kamercontroles.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a. In het beroepschrift zijn geen inhoudelijke gronden met betrekking tot de verlenging van het afdelingsarrest op 3 en 20 augustus 2015 ingediend. De ter zitting aangevoerde gronden zijn te laat ingediend. Verwezen wordt naar RSJ 22 oktober 2015,
15/1765/TA.
b. Op 5 augustus 2015 zijn alle patiënten ingesloten vanwege een zeer ernstig drugs gerelateerd incident waarbij een medewerker door een medepatiënt van klager is aangevallen. Het personeel heeft zeer sterke vermoedens dat verscheidene patiënten op
grote schaal in de inrichting drugs gebruiken en verhandelen. Klager is een kamerprogramma met vier uur uitsluittijd opgelegd. Klager heeft positieve uc’s. Rondom klager is veel ruis over handel in drugs. Klagers naam wordt in dit verband genoemd door
meerdere patiënten, ook door patiënten die geen enkel verband met drugs hebben en er geen belang bij hebben om, zoals klager suggereert, zelf de dans te ontspringen. Door verscheidene medepatiënten is zelfs verklaard dat klager drugs onder de deur van
de medepatiënt heeft geschoven die het incident op 5 augustus 2015 heeft veroorzaakt. Verder is op klagers kamer € 130,= aangetroffen waarover hij tot 8 augustus 2015 geen openheid heeft gegeven. Op laatstgenoemde datum heeft klager verklaard dat hij
te
veel geld op zijn kamer had omdat zijn vader een koelkast voor hem heeft betaald via internet en hij dit in twee delen aan zijn vader terugbetaalt, alsmede dat hij naar de kliniekwinkel wilde gaan zodat hij minder dan € 100,= contant geld op zijn kamer
zou hebben liggen.
Gezien de ontstane onveiligheid is er bewust voor gekozen geen namen van medepatiënten aan klager te noemen.
Vervolgens is klager op 5 augustus 2015 vanwege zijn gedrag afzondering opgelegd. Hij is die dag erg geladen en onrustig, volgt moeizaam instructies op, scheldt personeelsleden uit en kan niet toezeggen dat hij zich kan verhouden op de afdeling. De
vermoedens dat klager betrokken zou zijn geweest bij drugshandel speelden geen rol en staan daarom ook niet vermeld in de schriftelijke mededeling van de afzonderingsmaatregel. Tijdens de afzondering is klager wisselend in het contact, gaat hij vaak de
discussie aan met het personeel en wordt door het personeel een lading gevoeld. Klagers medepatiënten geven aan dat het fijn is dat bepaalde mannen achter de deur zitten en dat dit rust terugbrengt op de afdeling. Op geleide van klagers gedrag is zijn
uitsluittijd stapsgewijs uitgebreid. Gedurende de looptijd van deze maatregel zijn de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid in acht genomen en getoetst. Op 19 augustus 2015 is klagers uitsluittijd uitgebreid tot 4 uur per dag en
de afzondering beëindigd.
c. De bezoekmaatregel is opgelegd vanwege de verdenking van betrokkenheid bij de handel in contrabande omdat klager naast betrokkenheid bij handel in drugs ook bekend is met het niet toegestaan bezit van mobiele telefoons in de inrichting.

3. De beoordeling
Nu in het beroepschrift en ter zitting namens klager is aangevoerd dat de maatregelen onder a. t/m c. ten onrechte zijn opgelegd omdat klager ten onrechte wordt verdacht van betrokkenheid bij drugshandel in de inrichting heeft klager, anders dan de
inrichting heeft aangevoerd, in de bij brief van 19 november 2015 toegezonden gronden van beroep ook voor de onder a. genoemde beslissing inhoudelijke gronden aangevoerd. Het beroep van de inrichting op RSJ 22 oktober 2015, 15/1765/TA, waarin door de
raadsman pas op de dag voor de zitting om 16.29 uur gronden van beroep waren ingediend, kan daarom niet slagen.

De beroepscommissie is evenwel met de beklagcommissie van oordeel dat klager niet in zijn beklag over de afzondering kan worden ontvangen, nu dit beklag niet tijdig is ingediend omdat de afzondering op het moment van indiening van de klacht reeds was
beëindigd. Gelet op de stukken en het behandelde ter zitting kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet gesproken worden van drie opeenvolgende maatregelen die op dezelfde grondslag zijn opgelegd. Klager had een sinds 3 augustus 2015 verlengd
afdelingsarrest vanwege positieve uc’s, dat op 5 augustus 2015 is onderbroken door een kamerprogramma met vier uur uitsluittijd vanwege een ernstig drugsgerelateerd incident tussen een medepatiënt en een personeelslid, het feit dat er drugs in de
inrichting zijn, klagers naam met betrekking tot drugshandel is genoemd en € 130,= op zijn kamer is aangetroffen. Dit is geen afzondering als bedoeld in artikel 34 Bvt. Op 5 augustus 2015 is klager vervolgens vanwege zijn gedrag afzondering in de zin
van artikel 34 Bvt opgelegd nadat hij die dag zelf betrokken was geraakt bij een incident toen hij zijn raadsvrouw wilde bellen. Op 11 augustus 2015 heeft klager vanwege wisselend gedrag een individueel programma met uitbreiding van uitsluittijden
gekregen en vanwege verdenking van betrokkenheid bij drugshandel weigering van bezoek van medepatiënten, waarna de afzondering op 19 augustus 2015 is opgeheven en het door het bovenvermelde kamerprogramma en de afzondering onderbroken afdelingsarrest
is
herleefd en voortgezet. Op 20 augustus 2015 is klager afdelingsarrest opgelegd in verband met verdenking van betrokkenheid bij handel in contrabande, omdat dit een andere grondslag is dan de grondslag van het eerder opgelegde - en op 3 augustus 2015
verlengde - afdelingsarrest.

De verlenging van het afdelingsarrest op 3 augustus 2015 is niet onredelijk of onbillijk nu afdelingsarrest was opgelegd om zicht te houden op klagers gedrag en contacten vanwege zijn verslavingsproblematiek en zeer regelmatige scores op THC.

De bezoekweigering van 11 augustus 2015 vanwege de op basis van verklaringen van verscheidene patiënten ontstane verdenking van klagers betrokkenheid bij drugshandel en het, na opheffing van de afzondering, op 20 augustus 2015 opleggen van
afdelingsarrest vanwege verdenking van klagers betrokkenheid bij handel in contrabande in de inrichting kunnen evenmin onredelijk of onbillijk worden genoemd gezien klagers verslavingsproblematiek en zeer regelmatig positieve uc’s, de rond klager
bestaande ruis over betrokkenheid bij handel in de inrichting en de onduidelijkheid hoe klager aan de drugs en mobiele telefoons in de inrichting komt. Het is alleszins redelijk te achten dat de inrichting in het belang van de handhaving van de orde en
veiligheid in de inrichting via genoemde maatregelen zicht op klagers gedrag en contacten in de inrichting heeft willen houden. Voldoende aannemelijk is dat de maatregelen niet langer dan noodzakelijk hebben geduurd.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 23 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven