nummer: 17/1122/GM
betreft: [klager] datum: 27 juli 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de tandarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 22 maart 2017 van de bemiddeling door de tandheelkundig adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Het beroep is behandeld ter zitting van de beroepscommissie van 29 juni 2017, gehouden in de p.i. Vught.
Klager, die is opgeroepen op zijn adres bij het Leger des Heils, zijn raadsvrouw mr. M.W. Bouwman en de tandarts verbonden aan de p.i. Almere zijn niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in de verzoeken om bemiddeling aan de tandheelkundig adviseur van respectievelijk 2 augustus 2016 en 15 december 2016, betreft het niet bieden van adequate tandheelkundige zorg door de tandarts c.q. de weigering om een machtiging te verstrekken voor plaatjes in de boven- en onderkaak.
2. De standpunten van klager en de tandarts
Klager heeft zijn standpunt niet toegelicht.
Door de tandarts is het volgende standpunt ingenomen.
Er zou goedkeuring voor een gedeeltelijke prothese in de bovenkaak zijn verleend op 12 september 2016 na eerdere afwijzingen van machtigingsaanvragen, maar de tandarts heeft deze goedkeuring nooit ontvangen. Om die reden is meermalen een machtiging aangevraagd. Op verzoek van klager is op 21 december 2016 ook een aanvraag ingediend voor een machtiging voor een partiële prothese in de onderkaak. Klager is van te voren meegedeeld dat deze afgekeurd zou worden. De eerdere goedkeuring voor de prothese in de bovenkaak is uiteindelijk op 22 maart 2017 ontvangen. Deze goedkeuring was niet duidelijk in verband met de vele doorhalingen op het formulier. De medisch adviseur heeft contact opgenomen met de tandarts die klager dezelfde dag heeft opgeroepen voor de partiële prothese in de bovenkaak. Meegedeeld is toen dat klager, die die dag naar het Leger des Heils ging, niet wilde komen.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat de afwijzing van een aanvraag van een machtiging voor (een) plaatje(s) in de boven- en onderkaak een beslissing van de tandheelkundig adviseur betreft en geen handelen van de inrichtingstandarts. De beroepscommissie zal op dit punt klager niet-ontvankelijk in de klacht verklaren. Overigens is de machtiging voor een plaatje in de bovenkaak toegewezen.
Voor het overige overweegt de beroepscommissie dat uit de behandeling ter zitting en de stukken, waaronder klagers medisch tandheelkundig dossier met tandartskaart en de nadere reactie van de tandarts van 29 mei 2017, volgt dat de tandarts na afwijzing van de eerste aanvraag voor een plaatje in de bovenkaak binnen een redelijke termijn een nieuwe aanvraag heeft ingediend en dat niet duidelijk is geworden waardoor vervolgens niet tijdig aan de tandarts is bericht dat de nieuwe aanvraag is toegewezen. Op de dag dat de toewijzing bekend is geworden heeft de tandarts klager opgeroepen voor het aanmeten van een plaatje, maar is klager niet verschenen. Dit kan niet aan de tandarts worden verweten. Ten aanzien van het door klager gewenste plaatje in de onderkaak overweegt de beroepscommissie dat hiervoor door de tandarts een aanvraag is ingediend en dat de tandarts klager direct heeft meegedeeld dat die aanvraag geen kans van slagen zou hebben. Omdat er meer dan voldoende kauwkracht resteerde en er geen tandheelkundige reden was om klager een plaatje in de onderkaak te verstrekken, acht de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat een ander beleid passend(er) zou zijn geweest.
Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de tandarts adequaat heeft gehandeld en dat dit handelen niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal ten aanzien van het bieden van adequate tandheelkundige zorg door de tandarts ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht ten aanzien van het niet verstrekken van (een) machtiging(en) door de medisch adviseur en verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter,
dr. H.J.P. Kroeze en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 27 juli 2017.
secretaris voorzitter