Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2440/GA, 27 juli 2017, beroep
Uitspraakdatum:27-07-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:            16/2440/GA

 

betreft:               […]         datum: 27 juli 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Roermond,

gericht tegen een uitspraak van 8 juli 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 november 2016, gehouden in de p.i. De Schie te Rotterdam, is […], plaatsvervangend directeur bij de p.i. Roermond, gehoord. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

De beroepscommissie heeft telefonisch contact opgenomen met het Gelrelab en naar aanleiding van het gegeven dat in voorliggende casus door een apotheker van het Gelrelab een ander standpunt wordt ingenomen dan in een eerdere vergelijkbare casus van de beroepscommissie, per brief van 6 april 2017 het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) verzocht rapport uit te brengen over de in deze beroepszaak voorliggende casus. Op 24 mei 2017 heeft het NFI rapport uitgebracht. Klager en de directeur van de p.i. Roermond zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Hierop is geen reactie ontvangen.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.            De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft een disciplinaire straf van 26 april 2016 van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens een positieve urinecontrole (R-2016-000199).

 

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming van €30,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.            De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op 15 maart 2016 bedroeg de THC waarde 1000 ng/ml. Het formulier vermeldt geen kreatininewaarde of THC-kreatinineratio. De uitslag van het herhalingsonderzoek van de urinecontrole van 12 april 2016 vermeldt een THC waarde van > 1000 ng/ml, een kreatininewaarde van 14,5 mmol/l en geen THC-kreatinineratio. Voor de beoordeling of sprake is van bijgebruik dient uit te worden gegaan van de THC-kreatinineratio. Aangezien deze gegevens ontbreken geldt naar het oordeel van de beklagrechter als uitgangspunt dat zonder bijgebruik de THC waarde na 24 dagen nihil zou moeten zijn. Voor een goede interpretatie van cannabis bijgebruik is het noodzakelijk om bij een positieve uitslag minimaal éénmaal, het liefst tweemaal per week te monitoren. Wanneer geen meerdere analyseresultaten binnen twee weken bekend zijn, dient uitgegaan te worden van de nieuwe uitslag als ‘indien 1 analyseresultaat beschikbaar is’. Er heeft geen overleg met het laboratorium plaatsgevonden, omdat er geen vragen waren omtrent de uitslag van de urinecontrole van 12 april 2016. Er zijn geen bijzondere omstandigheden bekend die een andere verklaring kunnen geven voor de uitslag.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

 

3.            De beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat het lang heeft geduurd voordat in deze zaak tot een uitspraak is kunnen komen. De verklaring is er in gelegen dat eerst een rapport van het NFI moest worden afgewacht.

Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd in verband met een positieve urinecontrole op 12 april 2016 met een THC-waarde van > 1000 ng/ml en een kreatininewaarde van 14,5 mmol/l. De THC-waarde ligt ruim boven de afkapwaarde van 50 ng/ml. Ook de kreatininewaarde ligt ruim boven de ondergrens van 2,0 mmol/l voor het interpreteren van de uitslag. Onder deze grens zou sprake zijn van een te verdund urinemonster.

Klager verwijst in zijn klaagschrift voor de beklagrechter naar de urinecontrole van 15 maart 2016 waarbij hij eveneens positief scoorde met een THC-waarde van 1000 ng/ml en stelt hiermee (impliciet) dat de positieve score van 12 april 2016 is beïnvloed door de positieve score van 15 maart 2016; er is geen sprake van bijgebruik. Van de analyse van het urinemonster van 15 maart 2016 is geen kreatininewaarde bekend.

Bij de stukken is gevoegd een memo van 2 april 2014 van het Klinisch Farmaceutisch & Toxicologisch Laboratorium Gelre-ziekenhuizen (hierna: het Gelre-laboratorium) dat voormeld onderzoek heeft verricht. Het door de directeur gehanteerde interpretatie- en handelingskader is hierop gebaseerd. Het Gelre-laboratorium concludeert dat het sterk afhankelijk is van onder meer de persoon, de omstandigheden, de THC-concentratie in cannabis en de wijze van inname, hoe lang er nog sporen van cannabisgebruik zijn terug te vinden. De beroepscommissie begrijpt dat voormelde omstandigheden ertoe kunnen leiden dat ook na vier weken sporen van cannabis aantoonbaar kunnen zijn in de urine. Vanwege de grote interindividuele verschillen hanteert het Gelre-laboratorium een halfwaardetijd van 14 dagen. Dit strookt met de door de beroepscommissie in haar jurisprudentie gehanteerde halfwaardetijd.

Voor de beoordeling of de gedetineerde sinds de laatste urinecontrole heeft bijgebruikt, is de THC/kreatinineratio bepalend. In onderhavige zaak kan deze ratio niet worden vastgesteld, omdat de exacte concentratie THC in de urine niet bekend is en wat betreft de uitslag van 15 maart 2016 de kreatininewaarde.

De beroepscommissie heeft daarop telefonisch contact opgenomen met een apotheker van het Gelre-laboratorium en hem de vraag voorgelegd of met de gegeven uitslagen van de urinecontroles sprake is van bijgebruik. De apotheker heeft daarop – zakelijk weergegeven en voor zover hier relevant – geantwoord dat sprake moet zijn van bijgebruik. Indien de uitslag > 1000 ng/ml is en de betrokkene stopt daarna met het gebruiken met cannabis, dan zal de waarde na twee of drie weken onder de 1000 ng/ml moeten uitkomen. In de eerste weken is de daling van de THC-concentratie het grootst.

In een eerdere uitspraak, RSJ 29 september 2016, 16/1720/GA , is verwezen naar het standpunt van een apotheker van hetzelfde laboratorium dat de THC-waarde van > 1000 ng/ml een zogenaamde semi-kwantitatieve bepaling is. Uit deze waarde kan afgeleid worden dat sprake is van gebruik, maar niet precies hoeveel. Of sprake is van bijgebruik is lastig te bepalen als de exacte THC-waarde onduidelijk is. Omdat de THC-waarde niet precies kan worden vastgesteld en derhalve onduidelijk is welk getal als uitgangspunt dient te worden genomen, kan de THC-kreatinineratio ook niet specifiek worden bepaald.

De beroepscommissie is in die zaak tot het oordeel gekomen dat het antwoord van de apotheker tot de conclusie leidt dat niet aannemelijk is geworden dat de uitslag duidt op bijgebruik.

Gelet op het wisselende advies van het Gelre-laboratorium, heeft de huidige beroepscommissie zich gewend tot het NFI, met de vraag na hoeveel tijd na een uitslag van > 1000 ng/ml de THC-waarde binnen het meetbereik komt (< 1000 ng/ml). Tevens is het NFI verzocht een antwoord te geven op de vraag of in onderhavig geval sprake is van bijgebruik. De apotheker-toxicoloog bij het NFI heeft de antwoorden vastgelegd in het rapport van 24 mei 2017.

De kern van het antwoord op deze vragen is dat waarschijnlijk binnen 5 tot 10 dagen na het stoppen van het gebruik van cannabis de THC-waarde tot binnen het meetbereik zal afnemen. Gezien het tijdsverloop tussen de eerste meting en de tweede en gezien het feit dat de tweede meting na 28 dagen nog steeds boven de 1000 ng/ml ligt, is er naar het oordeel van de rapporteur sprake van bijgebruik.

Gelet op de conclusie van het NFI en het oordeel van de in onderhavige zaak geconsulteerde apotheker-toxicoloog, is de beroepscommissie van oordeel dat in het geval van klager sprake is geweest van bijgebruik.

Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de beroepscommissie dan ook van oordeel dat het beroep van de directeur gegrond moet worden verklaard. De uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.

 

4.            De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. A.T. Bol, leden, in tegenwoordigheid van

mr. R. Kokee, secretaris, op 27 juli 2017

 

 

                                

 

 

                secretaris            voorzitter
 

Naar boven