Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3740/GB, 22 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:22-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/3740/GB

Betreft: [klager] datum: 22 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 november 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.G.J.E. Lut, op 15 januari 2015 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de afdeling voor beheers problematische gedetineerden (BPG) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 18 juli 2014 gedetineerd. Hij verbleef in het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) van de p.i. Zwolle. Op 24 september 2015 is hij geplaatst in de BPG te Vught, waar een individueel regime geldt..

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Namens klager wordt allereerst verwezen naar het ingediende beroepschrift en de daarin vermelde gronden. Klager is vaak verhuisd tijdens zijn detentie. Hij is vanuit de ‘normale’ gevangenis van de p.i. Nieuwegein overgeplaatst naar het penitentiair
psychiatrisch centrum (PPC) van de p.i. Vught, om vervolgens via de afdeling voor beheersproblematische gevangenen (BPG) te worden overgeplaatst naar het PPC in Zwolle. Van daaruit is hij nu weer overgeplaatst naar de BPG in Vught. Volgens de
casemanager van klager zou er geen sprake zijn van een echt risico bij klager en zouden er ook beheersmatig geen problemen zijn. Klager zou daarom beter af zijn in het PPC in Vught, waar nader onderzoek naar een mogelijke behandeling plaats zou kunnen
vinden. Dat men niet goed raad weet met klager, betekent nog niet dat er sprake is van een beheersrisico bij klager.
Klager wenst op te merken dat hij in Zwolle op eigen verzoek in afzondering is geplaatst. Hij zat op een onrustige afdeling en wilde namelijk tot rust komen; dat was voor hem alleen in afzondering mogelijk. Volgens klager is dat onvoldoende reden om
hem op de BPG te plaatsen. Klager voldoet niet aan de criteria voor een dergelijke plaatsing. In Zwolle was, anders dan in de rapportage staat, geen sprake van een honger- en/of dorststaking. Klager had eenvoudigweg één dag geen zin om te eten of te
drinken. Klager weet dat hij enkele vreemde brieven heeft geschreven. Daar heeft hij op zich ook wel spijt van. Dat is echter nog geen reden voor een BPG-plaatsing. Het klopt dat klager een voorkeur heeft voor plaatsing in de locatie De Schie als hij
op
de BPG wordt geplaatst. Maar het liefst zou hij in een ‘normale’ inrichting willen worden geplaatst om aan zijn re-integratie te kunnen werken.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De directeur van het PPC te Zwolle heeft op 23 september 2015 een voorstel tot plaatsing in de BPG gedaan. De selectiefunctionaris heeft dat selectievoorstel gevolgd en op die dag een daartoe strekkende beslissing genomen. Op 8 oktober 2015 heeft
klager
bezwaar gemaakt tegen die plaatsing, welk bezwaar op 9 november 2015 ongegrond is verklaard. Klager was, voor zijn plaatsing in Zwolle, vanuit de p.i. Nieuwegein geplaatst in het PPC te Vught. Klager is gedurende de gehele periode in het PPC te Vught
agressief geweest jegens personeel en medegedetineerden. Er was toen weinig gelegenheid voor gedragsinterventies omdat klager niet open stond gesprekken. Klager was van mening dat hij niet thuis hoorde in een PPC. Hem is daar meerdere keren verslag
aangezegd en hij is in verband met het ernstig bedreigen van personeel in afzondering geplaatst. Naar aanleiding van een en ander is klager op 25 juni 2015 in de BPG te Vught geplaatst. Uiteindelijk is besloten klager nog een kans te geven in een PPC
en
is hij geplaatst in het PPC te Zwolle. Zo kon hij een frisse start maken. Klager heeft zich bij binnenkomst in Zwolle al heel snel dreigend en ontwrichtend opgesteld. Hij gaf daarbij aan niet te weten waarom hij in het PPC was geplaatst. Zijn gedrag
leidde al snel tot plaatsing in een afzonderingscel en hij erkende zijn gedrag. Hierdoor was een verder verblijf in Zwolle onhoudbaar was geworden. Door de directeur is vervolgens het advies tot terugplaatsing naar de BPG in Vught gegeven, mede op
verzoek van klager zelf. Klager heeft door zijn gedrag aangetoond thuis te horen op de BPG. De gedragsdeskundigen geven aan dat klager door zijn gedrag, de onberekenbaarheid en het niet nakomen van afspraken, een beheersprobleem is geworden en
ontwrichtend werkt op afdelingen. Het beroep zou, gelet op het door de selectiefunctionaris aangevoerde, ongegrond moeten worden verklaard.

4. De beoordeling
4.1. De BPG te Vught is een inrichting voor mannen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau.

4.2. Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In
het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een
regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.

4.3. De selectiefunctionaris heeft de omtrent klagers persoonlijkheid en gedrag verstrekte gegevens in redelijkheid kunnen aanmerken als een indicatie voor plaatsing in een individueel regime in een BPG. Met name weegt zwaar dat klager meermalen de
mogelijkheid is geboden om aan te tonen dat hij in een ‘lichter’ regime kan functioneren, maar dat dit telkens weer heeft geleid tot agressie jegens medegedetineerden en personeel, in een zodanige vorm dat handhaving in die inrichting(en) niet tot de
mogelijkheden behoorde. Derhalve is de beslissing klager (andermaal) te plaatsen in de BPG, een inrichting met een individueel regime, niet als onredelijk of onbillijk aan te merken.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. A.T. Bol, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven