Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0233/GV, 22 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:22-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/233/GV

betreft: [klager] datum: 22 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 januari 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Op grond van artikel 36 in samenhang bezien met artikel 23 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) bestaat de mogelijkheid strafonderbreking te
verlenen voor het brengen van een bezoek aan een ernstig zieke grootouder. De medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie (de medisch adviseur) erkent dat sprake is van levensgevaar, aangezien door de medisch adviseur wordt gesteld
dat gezien de leeftijd en de situatie sprake is van een ernstige situatie. Naar mening van klager is dan ook voldoende aannemelijk dat sprake is van levensgevaar. Verwezen wordt naar het ‘certificat medical’ van 27 januari 2016. Op grond van artikel 5,
eerste lid, van de Regeling kan strafonderbreking in het buitenland in bijzondere omstandigheden worden toegestaan. Volgens klager voegt dit artikel niets toe aan de reeds in artikel 34 van de Regeling gestelde eis dat sprake dient te zijn van
bijzondere omstandigheden in de persoonlijke levenssfeer. Klagers situatie is dermate bijzonder dat het verzoek om strafonderbreking, ook indien klager gedurende de strafonderbreking in het buitenland verblijft, moet worden toegewezen. Ter onderbouwing
van de familierelatie tussen klager en zijn oma, verwijst klager naar een Marokkaanse identiteitskaart van zijn oma, waaruit volgens klager blijkt dat de moeder van klager de dochter is van zijn oma, alsmede de identiteitskaart van de moeder van
klager.
Klager is van mening dat met deze stukken voldoende is aangetoond dat degene die volgens het ‘certificat medical’ in het ziekenhuis verblijft, de oma van klager is. Ten slotte voert klager aan dat hij zich gedurende zijn detentie naar behoren heeft
gedragen, als gevolg daarvan in het plusprogramma is geplaatst en in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) verblijft en hem ruime vrijheden worden verleend. Ook heeft de directeur van de z.b.b.i. uitdrukkelijk positief geadviseerd ten
aanzien van klagers verzoek. Klager verzoekt zijn beroep gegrond te verklaren en de Staatssecretaris op te dragen terstond een nieuwe beslissing te nemen op zijn verzoek.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven –toegelicht. Voor zover wordt verwezen naar artikel 23 van de Regeling, is dit artikel niet van toepassing nu dit artikel ziet op incidenteel verlof. In de memorie
van toelichting op de Regeling wordt ten aanzien van strafonderbreking gesteld dat in bijzondere omstandigheden kan worden toegestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft, waarbij te denken valt aan
gevallen waarin de levenspartner, de ouder of het kind van de gedetineerde overleden is. Ten aanzien van klager is geen sprake van een overleden familielid, levenspartner, ouder of kind.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de z.b.b.i. van de locatie Hoogvliet heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De medisch adviseur heeft op 28 januari 2016 (in antwoord op de vraag van klagers casemanager in hoeverre het mogelijk is te checken of sprake is van een levensbedreigende situatie) per e-mail aangegeven dat het zeer lastig wordt de medische informatie
te verifiëren, maar ervan wordt uitgegaan dat een arts in Marokko niet zomaar wat opschrijft. Uit de informatie blijkt dat de oma na een CVA (herseninfarct of –bloeding) in coma ligt. Gelet op haar leeftijd (geboren 1931, vaak niet heel betrouwbaar,
maar in ieder geval oud) en de situatie waarin zij verkeert, is dit een ernstige situatie. In Nederland zou de medisch adviseur een omgekeerd bezoek adviseren, maar dan kan alles makkelijker geverifieerd worden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar en zes maanden met aftrek, wegens het medeplegen van drugssmokkel, diefstal in vereniging, het medeplegen van handel in softdrugs. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 17 maart
2017.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking ten einde een bezoek te kunnen brengen aan zijn oma in Marokko, die in coma ligt.

Op grond van artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. In artikel 36 van de Regeling is bepaald dat
strafonderbreking kan worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke levenspartner, kind of ouder, voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner van de gedetineerde en voor de gevallen bedoeld in de artikelen 23 en 24. Het bepaalde in
artikel 22, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. In artikel 23 van de Regeling is bepaald dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende levenspartner, kind,
ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van de gedetineerde. Op grond van artikel 5, eerste lid, tweede volzin, van de Regeling kan de minister in bijzondere omstandigheden toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in
het buitenland verblijft. In de toelichting op dit artikel staat dat te denken valt aan gevallen waarin de levenspartner, een ouder of een kind van de gedetineerde overleden is.
Zoals eerder is overwogen (RSJ 17 april 2014, 14/790/GV) is in de toelichting op artikel 5 van de Regeling naar het oordeel van de beroepscommissie geen limitatieve opsomming opgenomen waaruit volgt in welke specifieke gevallen strafonderbreking in het
buitenland wordt toegestaan. Gevallen waarin de levenspartner, de ouder of het kind van de gedetineerde is overleden, worden als voorbeelden gegeven. Bovendien is, anders dan de Staatssecretaris stelt, in artikel 36 van de Regeling bepaald dat
strafonderbreking kan worden verleend voor de gevallen als bedoeld in – onder meer – artikel 23. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd is. De beroepscommissie zal derhalve het
beroep gegrond verklaren, de bestreden beslissing vernietigen en de Staatssecretaris opdragen terstond een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie ziet geen aanleiding voor toekenning van een tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Staatssecretaris op terstond een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie. Zij kent klager geen
tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 22 februari 2016

secretaris voorzitter

Naar boven