Nummer: 15/2900/GB
Betreft: (klager) datum: 22 december 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
(...), verder te noemen klager,
gericht tegen een op 30 juli 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 20 januari 2015 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.
3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager merkt op dat hij op de groene afdeling zit en dat hij zich zo goed mogelijk probeert te gedragen. Klager wil graag gaan faseren zodat hij kan gaan wennen aan zijn
vrijheden. Klager wil een kans om te bewijzen dat hij het kan.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van vrijheden, vanwege het risico op confrontatie met het
slachtoffer en maatschappelijke onrust. De politie heeft negatief geadviseerd, vanwege het risico op recidive tijdens het verlof, de onmacht van klagers ouders om hem op het rechte pad te krijgen en klagers weigering om mee te werken aan hulpverlening.
Geadviseerd wordt om een locatieverbod op te leggen voor Huizen en Hilversum in verband met de daar gepleegde delicten. Uit het advies van de reclassering ten behoeve van de rechtszitting blijkt dat klager niet open staat voor hulpverlening. Daarnaast
heeft klagers gezin veel hulpverlening aangeboden gekregen, maar ook dit werd afgehouden. Meerdere gezinsleden hebben contact met justitie. Er is al veel geïnvesteerd in klager, maar niets heeft tot nu toe geholpen en inmiddels is vanuit het
veiligheidshuis besloten om geen hulpverlening meer aan te bieden. De reclassering volgt de besluiten van het veiligheidshuis. Bij klager wordt een hoog recidiverisico en een hoog risico op het zich onttrekken aan voorwaarden geconstateerd. Verder
bestaat er een risico op letselschade voor willekeurige personen. De reclassering heeft met klager besproken dat het wenselijk is dat hij meewerkt aan een diagnostiekrapport en eventuele behandelingen. Klager staat hier onwillig tegenover, waardoor
niet
gewerkt kan worden aan de geconstateerde risico’s. Ten slotte is er geen sprake van een aanvaardbaar verlofadres.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) kunnen in een b.b.i. gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben
van
maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Strcrt. 2014, nr. 4617).
4.2. Uit het reclasseringsadvies volgt dat het recidiverisico is ingeschat als hoog, vanwege klagers gezinsgeschiedenis, zijn moeite met gezag en zijn aanhoudende delictgedrag. Voorts is het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden ingeschat
als
hoog, omdat klager zich al eerder heeft onttrokken aan hulp. Ook acht de reclassering een risico op letselschade aanwezig voor willekeurige personen. Uit de stukken volgt verder dat het OM negatief heeft geadviseerd in verband met ongewenste
slachtofferconfrontatie en maatschappelijke onrust.
4.3. De directeur van de p.i. Nieuwegein heeft, gezien de negatieve externe adviezen en het negatieve reclasseringsadvies, ook negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek tot detentiefasering. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie
van oordeel dat niet is gebleken dat klager een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormt en dientengevolge niet in aanmerking komt voor plaatsing in een b.b.i. De op de onder 3.2 genoemde gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan,
bij
afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van M.C. Coster, secretaris, op 22 december 2015
secretaris voorzitter