nummer: 15/3825/GA
betreft: [klager] datum: 1 maart 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 16 november 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Vught in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek om verlof in het kader van de tenuitvoerlegging van de intramurale fase van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD).
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als
volgt toegelicht. Klager bevindt zich in het eindtraject van de ISD-maatregel en wil dan ook resocialiseren om een stabiele terugkeer in de maatschappij mogelijk te maken. De directeur heeft eerder afwijzend op het onderhavige verlofverzoek beslist.
Het
beklag hiertegen is door de beklagcommissie gegrond verklaard, omdat het niet meewerken aan een klinische behandeling niet langer een grond kan zijn voor een afwijzende beslissing en de directeur ‘meer’ moet gaan kijken naar een ambulant
behandeltraject. In de bestreden beslissing is echter wederom als grond vermeld dat klager niet wil meewerken aan een klinische behandeling. Niet is gebleken dat klager positieve urinecontroles heeft gehad of dat hij anderszins met verdovende middelen
in aanraking is geweest. Ook is niet gebleken dat sprake is van recidivegevaar, noch dat enig maatschappelijk belang zich tegen verlofverlening zou verzetten. De weigeringsgronden zijn onvoldoende gemotiveerd.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een ISD-maatregel van twee jaar. De einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 23 mei 2016.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat klager zijn derde ISD-maatregel ondergaat. Klager heeft
geweigerd mee te werken aan een geïndiceerde plaatsing in een kliniek en het alternatief van een ambulant behandeltraject was ten tijde van de bestreden beslissing van de directeur nog niet opgestart. Gelet op voornoemde omstandigheden en op de
weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, kan de beslissing van de directeur tot afwijzing van klagers verzoek om verlof, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal
derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 1 maart 2016.
secretaris voorzitter