nummer: 02/1404/TP
betreft: [klager] datum: 5 december 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 16 juli 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr.N.A. Heidanus, namens
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. N.A. Heidanus om het beroep schriftelijk toe te lichten.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 11 augustus 2002 verlengd tot en met 8 november 2002.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 12 juli 2001 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 16 augustus 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in meerdere huizen van bewaring, laatstelijk in het huisvan bewaring (h.v.b.) Grave te Grave.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 29 mei 2002 besloten tot plaatsing van klager in de Forensisch Psychiatrisch Instituut De Rooyse Wissel te Venray (hierna: De Rooyse Wissel). Deze plaatsing was ten tijde van het instellen vanhet beroep nog niet gerealiseerd.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager gaat niet akkoord met het feit dat hij zo lang op plaatsing in een tbs-kliniek moet wachten. Als de onderhavige verlengingsbeslissing ten uitvoer wordt gelegd bedraagtklagers wachttijd reeds 12 maanden. De Minister heeft genoeg tijd gehad om te bewerkstelligen dat de wachttijden verder zouden teruglopen. De geestelijke toestand van klager is zeer zorgwekkend. Met het uitspreken van zijn doodswensheeft hij ondubbelzinnig aangegeven dat hij deze lijdensdruk niet meer aan kan. Het wordt niet verantwoord geacht om deze volstrekt uitzichtloze situatie voort te laten bestaan. In verband met de zeer grote lijdensdruk van klagerwordt geconcludeerd dat de psychische conditie van klager zodanig slecht is dat sprake is van een onhoudbare situatie en/of detentieongeschiktheid. Door klager wordt betwist dat de overplaatsing naar het h.v.b. te Grave een gunstigewending voor hem betekent. Verzocht wordt om het beroep op zowel formele als materiële gronden gegrond te verklaren, de bestreden beslissing te vernietigen en aan klager een passende vergoeding toe te kennen.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord en de verlengingsbeslissing tijdig aan klager is medegedeeld.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager twaalf maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijken onbillijk is. In verband met de duur van de passantentermijn is aan klager een aanbod gedaan tot financiële tegemoetkoming van € 600,-- per maand met ingang van de dertiende maand van de passantentermijn, verhoogd na een periodevan drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. met € 125,-- per maand. Klager heeft op dit aanbod nog niet gereageerd.
Uit het hoorverslag van 3 juli 2002 bleek dat het psychomedisch team van De Grittenborgh van mening was dat klager zo spoedig mogelijk geplaatst diende te worden in een tbs-kliniek dan wel een preklinisch voortraject. Sedert 23 juli2002 verblijft klager in het h.v.b. te Grave, waar inmiddels een aanvang is genomen met de preklinische interventie vanuit De Rooyse Wissel te Venray. Uit de observaties lijkt de situatie zich ten goede van klager te hebben gekeerd.Uit informatie van het psychomedisch overleg te Grave is gebleken dat de conditie van klager een gunstige wending heeft genomen na aanvang van de preklinische interventie vanuit De Rooyse Wissel. Verwacht wordt dat klager kort nahet afronden van het programma in De Rooyse Wissel opgenomen kan worden.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers psychische conditie zodanigwas dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moest worden aangemerkt en met voorrang in een tbs-inrichting diende te worden geplaatst. Aan de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) is verzocht om te berichten omtrent devraag of voortgezet verblijf in een h.v.b. verantwoord is met het oog op de psychische conditie van klager.
Blijkens de overgelegde medische verklaring van de FPD te Den Bosch d.d. 30 oktober 2002 doet klager het goed in het h.v.b. en gebruikt hij zijn tijd voor studie en voor de voorbereiding van het behandeltraject.
4. De beoordeling
Klager is vóór het verstrijken van de passantentermijn gehoord en geïnformeerd over de verlenging daarvan. Derhalve is voldaan aan de in de artikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, Bvt neergelegde hoor- en informatieplicht.
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.
In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van de bestreden beslissing 12 maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit geval alsonredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond dientte worden vernietigd.
Uit de medische verklaring d.d. 30 oktober 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Den Bosch blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in het huis vanbewaring als onverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager tenspoedigste daadwerkelijk in De Rooyse Wissel dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager terzake een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk isverwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijkenvan een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van
€ 125,= per maand.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 5 december 2002
secretaris voorzitter