Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/546/SGA, 24 februari 2016, schorsing
Uitspraakdatum:24-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/546/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 24 februari 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. G.A. Jansen, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 16 februari 2016, inhoudende de oplegging van een disciplinaire
straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 16 februari 2016 om 10.30 uur en eindigend op 29 februari 2016 om 10.30 uur, wegens het aantreffen van contrabande (een SIM-kaart en een micro SD-kaart) in verzoekers verblijfsruimte.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het in kopie door de raadsman en de directeur meegezonden klaagschrift van 19 februari 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 22 februari 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Aan verzoeker is – voor het aantreffen van contrabande zoals vermeld in de beslissing – een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel opgelegd voor de wettelijk maximale duur van veertien dagen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is
die beslissing – met name nu er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die strafverzwarend zouden kunnen werken – gelet op de ernst van het vergrijp, zodanig onredelijk dat dit een toewijzing van het verzoek kan rechtvaardigen. De voorzitter
overweegt daarbij dat, naar zijn voorlopig oordeel in dit geval de proportionaliteit in het geding is, mede gelet op het feit dat ook voor zwaardere vergrijpen dan het voorhanden hebben van dit soort contrabande hetzelfde strafmaximum geldt. De
verwijzing van de directeur naar de beslissing van de voorzitter met kenmerk 14/2735/SGA van 6 augustus 2016 kan niet tot een ander oordeel leiden omdat in dat geval andere feiten en omstandigheden aan de orde waren.

Het verzoek zal daarom worden toegewezen en de tenuitvoerlegging van de onderhavige disciplinaire straf zal worden geschorst tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J.W. Rijkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven