Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4325/GA, 25 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:25-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/4325/GA

betreft: [klager] datum: 25 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 december 2015 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 februari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is klagers raadsvrouw, mr. C.G.J.E. Lut, gehoord. Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te worden gehoord. De
directeur van de locatie De Schie is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, wegens ernstige fysieke agressie in groepsverband naar medegedetineerden.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht. Op grond van artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan geen straf worden opgelegd voor het begaan van een feit indien de
gedetineerde niet verantwoordelijk kan worden gesteld. De individuele verwijtbaarheid dient vast te staan (RSJ 7 juli 2006, 06/189/GA). De overwegingen van de beklagcommissie bieden onvoldoende grond om de verwijtbaarheid van klager bij de mishandeling
aan te nemen. Klager ontkent dat hij de medegedetineerde heeft mishandeld. Hij heeft geprobeerd het gevecht - waar hij onverhoopt in terecht was gekomen - te sussen. Hetgeen klager stelt wordt niet uitgesloten door hetgeen is vermeld in het
schriftelijke verslag van 20 mei 2015, waaruit blijkt dat klager met de heer L. de cel van T. is ingelopen. Vervolgens is ook K. de cel van T. ingelopen. Daarna kwamen voornoemde gedetineerden de cel weer uit. T. was gewond in zijn gezicht en hield L.
aan zijn kleding vast. Het personeel heeft niet gezien wat zich in de cel heeft afgespeeld. De rapporteur heeft alleen L. en T. zien vechten. Klager was samen met L. de cel van T. ingelopen. L. wilde 100 gram hasj van T. hebben, hetgeen T. niet wilde
geven, waarna een gevecht ontstond dat klager heeft geprobeerd te sussen. Klager wist pas achteraf dat het om drugs ging. Klager is rustig de cel van T. uitgelopen en naar zijn eigen cel gegaan, waaruit blijkt dat klager niet heeft deelgenomen aan het
gevecht. Als het personeel klager had zien vechten, hadden ze hem nooit rustig naar zijn cel laten lopen. Klager verbleef in het plusprogramma en hij verblijft nu op een afdeling voor beheersproblematische gedetineerden. De einddatum van zijn detentie
was in zicht en is mede door onderhavig incident in het geding door een herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Klager stelt dat hij zich nimmer zou mengen in een gevecht, aangezien daardoor zijn einddatum detentie zou worden
opgeschoven. Klager is van mening dat zijn geloofwaardigheid wordt versterkt door het feit dat hij de enige is die heeft gezegd dat het gevecht over drugs ging. De verklaring van T., inhoudende dat hij door klager is mishandeld, bevindt zich niet in
het
dossier en kan hierdoor niet getoetst worden op betrouwbaarheid. De beklagcommissie heeft daarnaast verzaakt om T. te horen. Ook L. en K. zijn niet gehoord. Voorts is niet gebleken dat verder onderzoek is verricht naar hetgeen klager heeft gesteld
omtrent de drugs. Niet duidelijk is welke straf L. en K. hebben gekregen. Klagers raadsvrouw weet alleen dat zij na het incident zijn ingesloten. De beklagcommissie heeft dan ook onvoldoende onderzoek verricht en ten onrechte geoordeeld dat de
opgelegde
straf niet onredelijk en onbillijk is. Klager verzoekt om een tegemoetkoming.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan een gedetineerde geen straf worden opgelegd, indien hij niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw.
Uit de schriftelijke mededeling van 20 mei 2015 blijkt dat aan klager een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel is opgelegd wegens ernstige fysieke agressie in groepsverband naar medegedetineerden. Klager verklaarde alleen
maar te willen sussen, te willen ingrijpen.

In het schriftelijk verslag van 20 mei 2015 is het volgende vermeld:
"Omstreeks 11.20 uur zag ik samen met mijn collega S. betrokkene samen met gedetineerde L. B219 de cel van T. B311 in gaan. Na enig tijd kwam gedetineerde K. B320 ook naar de naar deze cel en ging ook naar binnen. Hierop hebben T. en ik besloten om
polshoogte te gaan nemen. Tegelijkertijd kwamen alle betreffende gedetineerden naar buiten en was gedetineerde T. hard aan het gillen. T. hield gedetineerde L. bij zijn kleding vast, M. [klager] en K. wisten te ontkomen aan T. Toen we bij de vechtende
gedetineerden aankwamen zag ik dat T. behoorlijk gewond was in zijn gezicht, hij riep direct "ik ben beroofd". Hierop liep hij cel B306 binnen en greep iets onder het matras vandaan, wat naar zijn zeggen van hem was en daar neergelegd was tijdens de
worsteling. We hebben alle betrokken gedetineerden, met behulp van de collega's welke op het alarm afkwamen, ingesloten."

Uit het voorgaande volgt dat het personeel de mishandeling niet heeft waargenomen. Klager ontkent iedere betrokkenheid bij de mishandeling. Een verklaring van het slachtoffer is niet overgelegd. Gezien het vorenstaande is de beroepscommissie van
oordeel dat onvoldoende is gebleken dat klager verwijtbaar heeft gehandeld (als bedoeld in artikel 51, vijfde lid, van de Pbw). Mitsdien is onvoldoende komen vast te staan dat klager kan worden verweten dat hij in groepsverband fysiek agressief is
geweest naar een medegedetineerde (of medegetineerden). Onder deze omstandigheden dient de bestreden beslissing dan ook te worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal
worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 140,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 140,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 25 februari 2016

secretaris voorzitter

Naar boven