Nummer : 15/3439/GA, 15/3445/GA, 15/3450/GA en 15/3644/GA (wraking)
Betreft : (verzoekers) datum: 22 februari 2016
De wrakingskamer uit de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming als bedoeld in artikel 31 van de Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming 2015 heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen
verzoeken, ingediend door
mr. C.G.J.E. Lut, namens
(...), verder verzoekers te noemen.
De wrakingsverzoeken zien – zakelijk weergegeven – op de voorzitter van de beroepscommissie nu zij een verzoek tot aanhouding heeft afgewezen en heeft geoordeeld tot continuering van de behandeling ter zitting en daarbij geen acht heeft geslagen op de
belangen van verzoekers alsmede de veiligheid van de raadsvrouw. Daarbij is de objectief gerechtvaardigde indruk gewekt dat geen sprake is van een onafhankelijk en onpartijdige behandeling van de zaak. Verzocht wordt de verzoeken gegrond te verklaren
en
een nieuwe beroepscommissie dan wel een nieuwe voorzitter te benoemen die deze beroepsprocedures vanaf het begin opnieuw zal doen aanvangen.
De wrakingskamer heeft ingevolge het bepaalde in artikel 31, vijfde lid, van de Instellingswet de voorzitter van de beroepscommissie, (...), in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de wrakingsverzoeken. Op 5 februari 2016 is een
reactie
ontvangen.
1. De beoordeling
De wrakingskamer stelt het volgende vast. De beroepen betreffen, voor zover hier van belang, klachten over het telefoneren met de telefoon op de afdeling waar verzoekers verblijven dan wel verbleven van de p.i. Ter Apel, waardoor de privacy van
verzoekers onvoldoende is gewaarborgd. Verzoekers hebben tijdens de beklagprocedure verzocht om een descente voor alle partijen, maar hier is door de beklagrechter niet op beslist. Het verzoek om een descente is in beroep herhaald. De beroepscommissie
heeft aanleiding gezien om aan het verzoek tegemoet te komen. De zitting waarop de beroepszaken zouden worden behandeld is op 8 januari 2016 gehouden in de p.i. Ter Apel om een schouw door de beroepscommissie en partijen van de telefoon op de afdeling
mogelijk te maken. De raadvrouw heeft in verband met de weersomstandigheden op 6 januari 2016 om aanhouding verzocht, welk verzoek op 7 januari 2016 werd herhaald.
De aanhoudingsverzoeken zijn afgewezen. Van het verhandelde ter zitting is verslag opgemaakt en dit verslag is met een aantal foto’s van de situatie ter plaatse als bijlagen naar partijen gestuurd met een termijn van tien dagen voor het geven van een
schriftelijke reactie.
Namens verzoekers is aangevoerd dat de raadsvrouw een netto reistijd van drie uur vanaf haar kantoor te Breda naar de p.i. Ter Apel heeft en daarom een hotelovernachting had geboekt in Groningen om tijdig aanwezig te kunnen zijn op de zitting van de
beroepscommissie op 8 januari 2016. Dat het noorden van Nederland vanaf 3 januari 2016 kampte met een ijzelperiode als gevolg waarvan het KNMI een code rood heeft afgegeven voor alle automobilisten. Dat tot en met 7 januari 2016 een code rood heeft
gegolden en dat al die tijd werd afgeraden om in Groningen de weg op te gaan. Dat door de raadsvrouw op 6 januari 2016 een aanhoudingsverzoek is gedaan en dat na telefonisch contact met de secretaris, mevrouw (.....), een aanvulling op het
aanhoudingsverzoek is gezonden. Het aanhoudingsverzoek is afgewezen. Op 7 januari 2016, een dag voor de zitting en na herhaling van de code rood door het KNMI (alsmede de ANWB) is een derde verzoek tot aanhouding gedaan. Dat desalniettemin telefonisch
is bericht dat de behandeling ter zitting gewoon doorgang zou vinden en dat ter zitting geoordeeld zou worden over het aanhoudingsverzoek. Dat verzoekers telefonisch aan de raadsvrouw en ter zitting aan de beroepscommissie hebben verzocht de
behandeling
van de zaken aan te houden, zodat de raadsvrouw aanwezig zou kunnen zijn. Dat het proces-verbaal van de beroepscommissie geen enkele blijk geeft van een overweging ten aanzien van het aanhoudingsverzoek en dat ook het aanhoudingsverzoek van verzoekers
niet is geverbaliseerd. Dat zowel bij de raadsvrouw als bij verzoekers de objectief gerechtvaardigde indruk is ontstaan dat de beroepscommissie hoe dan ook wilde doorgaan met de behandeling van de beroepschriften en daarbij onvoldoende belang heeft
gehecht aan de aanhoudingsverzoeken waaraan twee argumenten ten grondslag lagen. Ten eerste dat de raadsvrouw met eigen ogen wilde waarnemen hoe de situatie met de telefoon op de afdeling was en ook wilde kunnen horen hoe gesprekken werden gehoord op
de
afdeling. En ten tweede dat het voor de raadsvrouw ronduit gevaarlijk was om tot en met 8 januari 2016 vanuit Breda naar Ter Apel te rijden en dat aanhouding derhalve in het kader van de veiligheid noodzakelijk was. Dat door de beroepscommissie op 8
januari 2016 wel een risico werd genomen om te reizen doet er niet toe. Ook de foto’s die door de beroepscommissie naar de raadsvrouw zijn gezonden maken dit standpunt niet anders.
De voorzitter van de beroepscommissie heeft niet in de wraking berust. De voorzitter concludeert dat er geen sprake was van weersomstandigheden die tot aanhouding noodzaakten. De beslissing om de zaken niet aan te houden is dan ook wat haar betreft een
redelijke. Het betreft bovendien een beslissing van processuele aard. Van vooringenomenheid lijkt haar geen sprake te zijn.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming 2015 kan op verzoek van een der partijen elk van de leden van de beroepscommissie die de betreffende beroepszaak behandelen worden gewraakt
op
grond van feiten en omstandigheden waardoor de onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
Voorop staat dat een voorzitter van een beroepscommissie uit hoofde van diens aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een
voorzitter
jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Indien het gaat om een door de voorzitter gegeven (motivering van een) beslissing, kan de vrees voor
vooringenomenheid
slechts objectief gerechtvaardigd zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de voorzitter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door
vooringenomenheid van de voorzitter is ingegeven. Het is immers niet aan de wrakingskamer om die beslissing inhoudelijk te toetsen en wraking kan niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen.
De wrakingskamer overweegt dat het enkele feit dat voor verzoekers en hun raadsvrouw onwelgevallige beslissingen op verzoeken om aanhouding zijn genomen, geen zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de voorzitter van de
beroepscommissie
jegens verzoekers vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekers bestaande vrees hiervoor objectief gerechtvaardigd is. Er is geen sprake van zo onbegrijpelijke beslissingen dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan
dat deze door vooringenomenheid van de voorzitter zijn ingegeven. De wrakingsverzoeken worden daarom afgewezen.
2. De uitspraak
De wrakingskamer wijst de wrakingsverzoeken af.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 22 februari 2016
secretaris voorzitter