Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3986/TA, 16 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:16-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3986/TA

betreft: [klager] datum: 16 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 november 2015 van de beklagcommissie bij de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 januari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is klager gehoord.
[...], juridisch medewerker bij de Pompestichting te Nijmegen, heeft voor aanvang van de zitting laten weten dat vanwege een treinstoring geen treinverkeer tussen Nijmegen en ’s-Hertogenbosch mogelijk was en dat zij daarom verhinderd was om ter zitting
te verschijnen. Zij heeft verzocht om verslaglegging van het horen ter zitting met de gelegenheid om schriftelijk te reageren.
Het verslag van horen is op 26 januari 2016 aan de inrichting gezonden. De schriftelijke reactie van het hoofd van de inrichting van 5 februari 2016 is op 9 februari 2016 ter kennisneming doorgezonden aan klager.

De beroepscommissie bestond door onvoorziene omstandigheden ter zitting uit twee personen; een derde lid beslist mee op de stukken.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft afzondering op 23 september 2015.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De zorgmanager heeft bij de beklagcommissie verklaard dat er getuigen waren van het incident met de aansteker, maar dat hij geen namen kon noemen. Er
zou
rapportage zijn, maar die is niet ingebracht. Er kunnen geen namen worden genoemd en geen rapportage worden overgelegd, omdat het beweerde incident met de aansteker niet heeft plaatsgevonden.
Het volgende was aan de hand. Klager werkte op de textielwerkzaal. Hij werd door werkmeester Loes naar het kantoor geroepen waar ook werkmeester Esther was. Loes vroeg hem of hij bij medepatiënt H. een aansteker onder zijn arm had gehouden. Werkmeester
Esther riep H. er bij en laatstgenoemde zei dat hij dacht dat klager een aansteker bij zijn arm hield en dat het ook zo rook. Werkmeester Esther zei dat zij heeft gehoord dat klager heeft gezegd dat het in de hel ook zo ruikt, maar dat klopt niet.
Klager is heel gelovig en zou zoiets nooit zeggen. Normaal gesproken mag je na een incident op de werkzaal niet meer werken, maar na het gesprek mocht klager gewoon weer gaan werken. Na zo’n 20 tot 30 minuten is hij gestopt met werken en naar de
afdeling gegaan omdat hij zich in de maling genomen voelde en daar niet van gediend was.
Zijn mentor Naomi heeft met klager en H. gesproken over het beweerde incident, waarbij H. aangaf dat hij niets heeft gezien en geroken. Desgevraagd heeft H. zijn arm laten zien, waarbij H. aangaf dat er niets te zien was. Naomi meldde dat er getuigen
waren die hadden gehoord dat klager heeft gezegd dat het in de hel ook zo ruikt. Klager had het niet meer omdat hij onterecht beschuldigd werd en heeft gezegd dat hij daar niet van gediend was. Hem is ten onrechte afzondering opgelegd omdat hij niet te
handhaven was, maar het ging om een aansteker die hij nooit bij de arm van H. heeft gehouden. Dit heeft er enorm bij hem ingehakt en hij wil dan ook graag voor de ten onrechte ondergane afzondering gecompenseerd worden. Als je een fout maakt moet je
dat
toegeven, maar er is niets gebeurd.
Klager is die bewuste middag op de werkzaal niet in contact met H. geweest. Klager heeft, nadat hij na de beschuldiging weer was gaan werken, de werkzaal verlaten vanwege het feit dat hij ten onrechte was beschuldigd en hij niet de bevestiging had
gekregen dat hij het niet gedaan had. Klager en H. verblijven op dezelfde afdeling, maar zijn geen van beiden meer op het incident teruggekomen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Verwezen wordt naar hetgeen in de beklagprocedure door de inrichting is aangevoerd en door de beklagcommissie is overwogen. Voor
de volledigheid worden relevante, geanonimiseerde delen van rapportage van personeelsleden van de werkhal van 22 en 23 september 2015, alsmede van personeelsleden van klagers afdeling van 22 en 23 september 2015 beschreven. Benadrukt wordt dat de
afzondering is voortgezet tot 6 oktober 2015 vanwege klagers gedrag na het incident van 22 september 2015 en de noodzaak om de orde en veiligheid op de afdeling te handhaven. Dit is in de beklagprocedure uiteengezet en in beroep niet door klager
betwist.

3. De beoordeling
Gelet op de stukken en het behandelde ter zitting heeft klager van meet af aan ontkend in de werkhal een aansteker onder de arm van medepatiënt H. te hebben gehouden en de opmerking te hebben gemaakt dat het in de hel ook zo ruikt. Uit de door de
inrichting weergegeven rapportage van 22 en 23 september 2015 komt echter naar voren dat door verscheidene patiënten is gezien dat het incident tussen klager en de medepatiënt H. heeft plaatsgevonden en dat de bewuste opmerking over de hel hard bij
laatstgenoemde aankwam. Gelet daarop kon de afzondering in redelijkheid aan klager worden opgelegd. De afzondering heeft niet onredelijk lang geduurd in het licht van het door de inrichting tijdens de afzondering beschreven gedrag van klager en de
omstandigheid dat zijn uitsluitmomenten op geleide van zijn gedrag zijn uitgebreid tot dat opheffing van de afzondering verantwoord werd geacht.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 16 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven