Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3743/TA en 15/3757/TA, 16 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:16-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3743/TA en 15/3757/TA

betreft: [klager] datum: 16 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

en

van het hoofd van de FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 3 november 2015 van de beklagcommissie bij de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 januari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], junior stafjurist, gehoord.
Klager heeft bij brief van 13 januari 2016 zonder verdere toelichting afstand van het horen ter zitting gedaan.

De beroepscommissie bestond door onvoorziene omstandigheden ter zitting uit twee personen; een derde lid beslist mee op de stukken.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het te laat vaststellen van klagers behandelplan
b. het te laat diagnosticeren en behandelen van klager.

De beklagcommissie heeft het beklag onder a. gegrond verklaard wat betreft het niet tijdig opstellen van het eerste behandelplan en klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag onder b., een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak
weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt niet toegelicht.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a. Door de enorme toestroom van patiënten lukt het niet tijdig een behandelplan 1 op te stellen en is er voor gekozen voor patiënten een behandelplan 0 op te stellen zodat zij niet langer dan drie maanden op een behandelplan hoeven te wachten. Het
behandelplan 0 is een behandelplan als bedoeld in artikel 16 Bvt en tijdig vastgesteld. In dit behandelplan zijn wel degelijk behandeldoelen vastgesteld die zijn toegespitst op de stoornis van klager en zijn indicaties gegeven voor onder meer
onderzoeken en observaties. Het gaat niet om een algemeen format zoals in RSJ 25 juli 2014, 14/0942/TA. Het behandelplan 0 voldoet aan de in artikel 25 Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) aan een behandelplan gestelde minimumeisen.
In het behandelplan 0 is geen kopje “Perspectief” opgenomen. Wel is onder “Prognose” een korte termijn prognose voor 1 tot 2 jaar opgenomen en verwezen naar de behandeldoelen die in een schema zijn opgenomen.
Het behandelplan 0 is vóór vaststelling met klager besproken.
Het behandelplan 0 wordt volgens artikel 7.5 van de huisregels alleen aan een patiënt verstrekt als deze daarom verzoekt. Nu klager niet een dergelijk verzoek heeft gedaan, heeft hij geen kopie van behandelplan 0 gekregen.
De beklagcommissie heeft behandelplan 0 niet ingezien. Het behandelplan 0 kan alleen met toestemming van klager overgelegd worden.

Na de behandeling van het beroep ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de inrichting toestemming van klager gekregen om een kopie van behandelplan 0 aan de beroepscommissie te verstrekken en daaraan gevolg gegeven. Op 28 januari 2016 is
desgevraagd
nog meegedeeld dat behandelplan 0 niet is getekend door het hoofd behandeling en klager, alsmede dat ondertekening geen in de Bvt of Rvt gesteld vereiste is waaraan een behandelplan moet voldoen.

b. Er is tot aan behandelplan 1 wel sprake geweest van behandeling. Het blokkenrooster van klager over die periode zal nagezonden worden.

3. De beoordeling
a. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg dat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na binnenkomst van de verpleegde in de inrichting, zoveel mogelijk in overleg met hem, een
verplegings- en behandelingsplan wordt vastgesteld.
Krachtens artikel 17, tweede lid, Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg dat de behandeling overeenkomstig het verplegings- en behandelingsplan plaatsvindt.
Een vermeende schending van het aan artikel 17 Bvt in samenhang met artikel 16 Bvt te ontlenen recht op behandeling is alleen vatbaar voor beklag als sprake is van het niet betrachten van de in die artikelen genoemde zorgplichten. Indien sprake blijkt
te zijn van de wijze van betrachten van die zorgplichten zal klager, gelet op het bepaalde in artikel 56, vierde lid, van de Bvt, in zijn beklag niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

Vast staat dat klager op 22 april 2015 in de inrichting is opgenomen, dat op 8 juni 2015 een behandelplan 0 is vastgesteld en op 11 augustus 2015 een behandelplan 1. Niet in geding is dat behandelplan 1 een behandelplan als bedoeld in de artikelen 16
en
17 Bvt is en dat dit behandelplan te laat is vastgesteld. Naar het oordeel van de beklagcommissie is het wel tijdig vastgestelde behandelplan 0 geen behandelplan als bedoeld in de wet, hetgeen door de inrichting in beroep wordt bestreden.
Het is daarom de vraag of behandelplan 0, dat wel tijdig gereed was, is aan te merken als een behandelplan als bedoeld in de artikelen 16 en 17 Bvt. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat niet het geval. In het door de inrichting overgelegde
behandelplan 0 van klager zijn op grond van door de inrichting geraadpleegde stukken en de opnamebespreking van 8 juni 2015 onder meer een samenvatting van het dossier en informatie uit de vorige inrichting opgenomen. Verder zijn op grond daarvan een
voorlopige diagnose en risicofactoren beschreven, alsmede een korte termijn prognose opgenomen voor “1/2” jaar – hetgeen de beroepscommissie leest als een half jaar – in welk verband is verwezen naar “doelstellingen voor het komende 1/2 jaar” waarin
mede in zeer algemene bewoordingen is vermeld welke middelen ingezet zullen gaan worden om de behandeldoelen, die grotendeels nog moeten worden vastgesteld, te bereiken. Dit behandelplan 0 vormt daarmee meer het stramien voor het opstellen van het
eigenlijke behandelplan, dat door de inrichting behandelplan 1 is genoemd. Het kopje “Eigen mening patiënt” in behandelplan 0 is niet ingevuld. Nu geen mening van klager in behandelplan 0 is opgenomen en evenmin een verklaring daarvoor in behandelplan
0
is gegeven, is het zeer de vraag of gezegd kan worden dat behandelplan 0 zoveel mogelijk in overleg met klager is vastgesteld. Het behandelplan 0 is verder niet ondertekend door het hoofd behandeling/behandelcoördinator T. en klager, hetgeen – ondanks
dat de wet ondertekening niet vereist – eveneens de vraag oproept of dat plan wel zoveel als mogelijk in overleg met klager is vastgesteld.
Nu behandelplan 0 niet is aan te merken als een behandelplan als bedoeld in de wet, kan geen betekenis worden toegekend aan de omstandigheid dat dit behandelplan wel binnen drie maanden na binnenkomst van klager in de inrichting gereed was.

De conclusie moet daarom zijn dat de inrichting het behandelplan, door haar behandelplan 1 genoemd, te laat heeft vastgesteld.
Voor beantwoording van de vraag of daarmee sprake is van de wijze van betrachten of het niet-betrachten van de in artikel 16 Bvt genoemde zorgplicht is van belang of klager in afwachting van het gereed komen van behandelplan 1 verstoken is gebleven van
behandeling. De behandeling als bedoeld in artikel 1, onder v, van de Bvt bestaat naar het oordeel van de beroepscommissie niet enkel uit therapieën of activiteiten die specifiek zijn gericht op de stoornis en op resocialisatie, maar ook uit
bijvoorbeeld observatie, diagnostiek en deelname aan programmaonderdelen en groepsactiviteiten. Voldoende aannemelijk is dat klager in afwachting van behandelplan 1 behandeling in het sociotherapeutisch milieu heeft gekregen en dat onderzoeken en
observaties hebben plaatsgevonden om behandelplan 1 te kunnen vast stellen. In het licht van al het vorenstaande is sprake van de wijze van betrachten van de zorgplicht met betrekking tot het vaststellen van het behandelplan van klager. Klager had
daarom niet in het beklag ontvangen mogen worden.
Het beroep van het hoofd van de inrichting zal op die grond gegrond worden verklaard.

b. Klager heeft geen gronden van beroep aangevoerd in zijn beroepschrift. Klager heeft voorts geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om zijn beroep ter zitting van de beroepscommissie toe te lichten. Derhalve heeft klager in de procedure tot
en
met de zitting geen gronden van beroep aangevoerd. Klager kan om die reden niet in het beroep worden ontvangen.
Klager zal daarom niet-ontvankelijk in zijn beroep worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep (15/3743/TA).
Zij verklaart het beroep van de inrichting (15/3757/TA) gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in het beklag onder a.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 16 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven