nummer: 15/3637/GA
betreft: [klager] datum: 16 februari 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Wezepoel, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 27 oktober 2015 van de alleensprekende
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 7 januari 2016, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. Wezepoel.
De directeur van de p.i. Nieuwegein heeft laten weten onverwachts verhinderd te zijn om ter zitting verweer te kunnen voeren. Hij heeft verzocht om een verslag van het verhandelde ter zitting.
Van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt en de directeur is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. De directeur heeft op 26 januari 2016 gereageerd. Een afschrift van deze reactie is ter kennisname naar klager en zijn raadsvrouw
verstuurd op 26 januari 2016.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie.
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is van Surinaamse afkomst en gelooft in “winti”. Ter zitting toont klager een geweven doek, genaamd “mamjo”, met een of enkele bijbehorende lange strook/stroken stof. Klager gebruikt deze om zijn geloof te belijden. De getoonde mamjo en
strook/stroken stof heeft klager na de celinspectie terug gehad. Hij mag deze houden. Klager had ongeveer tien tot twintig stroken stof in zijn cel die bij de mamjo behoren. Deze zijn allemaal in beslaggenomen, op één of enkele na. Klager heeft de
mamjo
met bijbehorende stroken stof zelf gemaakt. Hij droeg de mamjo openlijk. Hij bedekte hiermee zijn bovenlichaam of heup wanneer hij bijvoorbeeld ging douchen. De mamjo met de stroken stof lag openlijk in zijn cel gedurende drie à vier maanden. Het
personeel heeft dit gezien. Bij eerdere celinspecties vormden de stroken stof geen probleem en zijn deze niet ingenomen. Klager is nooit eerder gewaarschuwd dat hij geen stroken stof op cel mag houden. Klager merkt op dat hij geen uitnodiging heeft
ontvangen voor de beklagzitting.
De oplegging van de disciplinaire straf moet onredelijk worden geacht. Klager mag kledingstukken bewaren in zijn cel. Dit staat in de huisregels. Hij gebruikt de mamjo met de bijbehorende stroken stof om zijn godsdienst mee uit te oefenen. Er is
gehandeld in strijd met artikel 9 EVRM. Klager wil een financiële tegemoetkoming ontvangen.
Er is een pro-forma klaagschrift ingediend naar aanleiding van de opgelegde disciplinaire straf. De raadsvrouw heeft daarin om stukken gevraagd om de grieven te kunnen aanvullen. Zij heeft daarna niets ontvangen van de commissie van toezicht; ook niet
de brief van 4 augustus 2015 van de commissie van toezicht die zich thans in het dossier bevindt. Zij heeft ook geen bericht ontvangen dat het beklag in een schriftelijke procedure zou worden afgedaan. Nu buiten schuld van klager de gronden van het
beklag niet zijn aangevuld, is klager ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
De directeur kan zich verenigen met de uitspraak van de beklagrechter nu hij het niet aannemelijk acht dat de advocaat de brief van 4 augustus 2015 niet heeft ontvangen. Tevens had de advocaat uit eigen beweging het klaagschrift moeten aanvullen.
Op 27 juli 2015 is tijdens een celinspectie geconstateerd dat klager een rijkseigendom, te weten een laken, had stuk gemaakt. Klager had van dit laken diverse stroken stof gemaakt. Rijkseigendommen mogen niet beschadigd worden. Klager had hiervoor geen
toestemming gevraagd en de stroken stof vormen een risico. Zij werden gebruikt als een soort touw. Klager had kunnen weten dat deze stroken niet zijn toegestaan. Ze staan niet vermeld op de “lijst toegestane voorwerpen”. Het was niet de eerste keer dat
klager voorwerpen op cel had die niet zijn toegestaan. Zo zijn tijdens een celinspectie van 18 juni 2015 vijf flessen aangetroffen met een bruine substantie, vermoedelijk alcohol. Ook in de huiskamer zijn flessen met de naam van klager aangetroffen. De
directeur heeft klager toen gewaarschuwd en duidelijk gemaakt dat hij zich aan de huisregels dient te houden en bij twijfel dient te overleggen met het personeel. Deze waarschuwing is duidelijk gemaakt en vermeld in de mededeling van de onderhavige
strafoplegging.
Het personeel was niet eerder op de hoogte van de meerdere stroken stof in de cel. Klager is op het houden van de stroken daarom niet eerder aangesproken. Deze stroken stof zijn in ieder geval niet op 18 juni 2015 aangetroffen tijdens de celinspectie.
Dat weerlegt de stelling dat deze “openlijk” in zijn cel lagen. Dat klager een of enkele strook/stroken stof heeft teruggekregen is niet meer te achterhalen. Mogelijk is sprake geweest van coulance om klager niet te benadelen in zijn geloofsbelijding.
Het mogelijke risico zal hierbij als acceptabel zijn ingeschat.
3. De beoordeling
Op 30 juli 2015 heeft de raadsvrouw een pro-forma klaagschrift ingediend en daarbij verzocht om onderliggende stukken. Op 4 augustus 2015 is een ontvangstbevestiging naar de raadsvrouw verstuurd. Hierin is tevens vermeld dat de gronden van het beklag
binnen zeven dagen aangevuld moeten worden en dat de onderliggende stukken opgevraagd kunnen worden bij de directeur. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij deze brief niet heeft ontvangen. De beklagrechter is er vanuit gegaan dat de raadsvrouw geen
gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden om de gronden van het beklag aan te vullen en heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. De beroepscommissie overweegt dat het op de weg ligt van de beklagcommissie om de raadsvrouw de verzochte
onderliggende stukken te doen toekomen ter aanvulling van de gronden van het beklag. Nu vaststaat dat deze stukken niet zijn verzonden kan het niet (tijdig) aanvullen van de gronden van het beklag klager niet worden tegengeworpen. Om deze reden zal de
uitspraak van de beklagrechter worden vernietigd en zal klager alsnog ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.
Gezien het verhandelde ter zitting en de schriftelijke reactie van de directeur, acht de beroepscommissie zich voldoende ingelicht om het beklag zelf af te doen. Zij beslist hiertoe vanwege proceseconomische redenen.
In artikel 50, eerste lid, van de Pbw staat: “Indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging
van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deelt hij dit de gedetineerde mede.” De directeur kan wegens het begaan hiervoor een disciplinaire straf opleggen, zo staat in artikel 51, eerste lid,
van de Pbw. In artikel 58, eerste lid, van de Pbw staat: “De directeur geeft de gedetineerde van elke beslissing als bedoeld in artikel 57, eerste lid, onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen
omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling.” In de mededeling van 28 juli 2015 staat als grond voor de strafoplegging vermeld: “wegens het op cel bewaren van stroken stof. Ik heb u al eerder gewezen op de hoogte te zijn van huisregels en het niet
op cel houden van niet toegestane voorwerpen.” Dat dit feit onverenigbaar is met de orde of veiligheid, dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming is niet vermeld. De beroepscommissie oordeelt dan ook dat de strafoplegging
onvoldoende is gemotiveerd en deze beslissing zal daarom worden vernietigd. Het onderliggende beklag zal gegrond verklaard worden en aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,= (twee dagen x € 7,50).
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. R.K. Boelens, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, op 16 februari 2016.
secretaris voorzitter