Nummer : 16/292/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 4 februari 2016
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. C. Stroobach, namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 26 januari 2016, inhoudende de ontzegging van de toegang tot de
inrichting voor een met name genoemde bezoekster, voor de duur van drie maanden, ingaande op 26 januari 2016 en eindigend op 26 april 2016, wegens een poging om contrabande in te voeren in de inrichting.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 1 februari 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 3 februari 2016.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen een melding van 24 januari 2016, wordt voldoende aannemelijk dat bij de bezoekster van
verzoeker voorafgaand aan het bezoekmoment bij een controle contrabande werd aangetroffen. Dat rechtvaardigt naar het voorlopig oordeel van de voorzitter de bestreden beslissing van de directeur. Ten aanzien van hetgeen door en namens verzoeker naar
voren is gebracht omtrent een schending van artikel 8 van het EVRM geldt dat het verdrag de mogelijkheid openlaat van beperkingen van de in dat artikel geborgde rechten, voor zover een en ander bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een
democratische
samenleving. Dit is hier het geval. De voorzitter overweegt daarbij nog dat zonder meer niet aannemelijk is dat de minderjarige kinderen van verzoeker in de betreffende periode niet in staat zouden zijn om verzoeker te bezoeken. Het verweer wordt
daarom
verworpen en het verzoek zal worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 februari 2016.
secretaris voorzitter