Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3155/GA, 15 januari 2016, beroep
Uitspraakdatum:15-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3155/GA

betreft: [klager] datum: 15 januari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Schuurman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 september 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zwaag te Hoorn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Namens de beroepscommissie zijn bij de locatie Zwaag de stukken met betrekking tot de opgelegde disciplinaire straf opgevraagd, welke op 8 december 2015 zijn ontvangen. Een afschrift hiervan is op 9 december 2015 aan klagers raadsman verzonden.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 december 2015, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is een kantoorgenoot van klagers raadsman, mevrouw mr. A. Ouwejan, gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
De directeur van de locatie Zwaag is evenmin ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voor de duur van twee dagen en de omstandigheid dat de directeur klagers verhaal niet wilde aanhoren (ZW 2014/105 en 68).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De beklagrechter heeft beslist op het beklag zonder klager te horen. Bovendien heeft de beklagrechter de termijn waarbinnen
uitspraak gedaan had moeten worden, ruimschoots overschreven. Onderliggende stukken met betrekking tot de opgelegde straf bevinden zich niet in het dossier, waardoor niet te controleren is of aan de formele vereisten was voldaan. In reactie op de
namens
de beroepscommissie opgevraagde stukken, wordt aangevoerd dat het schriftelijke verslag ten onrechte niet is aangezegd. Voorts is klager pas na twee dagen gehoord.

De directeur heeft zijn standpunt niet toegelicht.

3. De beoordeling
Voor zover klager klaagt over de trage afhandeling van zijn beklag en het onderzoek van de beklagrechter, geldt dat klachten over de bij de beklagrechter gevolgde procedure door de beroepscommissie niet worden beoordeeld, nu het beklag in beroep
opnieuw
in volle omvang wordt behandeld. Voorts is weliswaar in artikel 67, eerste lid, van de Pbw vermeld dat de beklagrechter binnen een termijn van vier weken uitspraak doet – welke termijn in bijzondere omstandigheden met ten hoogste vier weken kan worden
verlengd – maar heeft de wetgever geen rechtsgevolgen aan overschrijding van die termijn verbonden.

Uit het klaagschrift volgt dat het beklag ziet op een rapport van dinsdag 12 augustus 2015. Hiermee is voldoende duidelijk omschreven over welke beslissing wordt geklaagd. De uitspraak van de beklagrechter zal derhalve worden vernietigd en klager zal
alsnog worden ontvangen in zijn beklag.

Uit de opgevraagde schriftelijke mededeling volgt dat aan klager naar aanleiding van een schriftelijk verslag van 12 augustus 2015 – met ingang van 16 augustus 2015 – een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan
een strafcel is opgelegd, wegens de vondst van niet-toegestane spullen. In de schriftelijke mededeling is vermeld dat deze op 14 augustus 2015 aan klager is uitgereikt. In het schriftelijk verslag is vermeld dat dit niet aan klager is aangezegd.

Uit het voorgaande volgt dat het schriftelijke verslag in strijd met artikel 50, eerste lid, van de Pbw niet aan klager is aangezegd en dat de schriftelijke mededeling in strijd met artikel 58, eerste lid, van de Pbw niet onverwijld aan klager is
uitgereikt. Nu de beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf is genomen in strijd met de wet, zal het beklag alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming van € 5,= toekennen.

De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, dr. A. van Kalmthout en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 15 januari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven