nummer: 15/3012/GA
betreft: [klager] datum: 15 januari 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie De Schie te Rotterdam,
gericht tegen een uitspraak van 28 augustus 2015 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 22 december 2015, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie De Schie, gehoord.
Klagers raadsman, mr. H. Raza, heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, omdat klager op het toilet van de werkzaal beschikte over een mobiele telefoon.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. De directeur heeft geen reden te twijfelen aan wat is vermeld in het schriftelijke verslag. Naar aanleiding van signalen
van de ‘mobi-finder’ in de buurt van de cel van klager, was een gerichte zoekactie gestart. Uit het schriftelijke verslag volgt ondubbelzinnig dat klager tijdens de arbeid in het bezit was van een mobiele telefoon. De telefoon is immers bij klager
aangetroffen op het toilet. Klager gaf ook aan dat de telefoon van hem was. Ook heeft klager aan het personeel gevraagd of zij de telefoon wilden doorspoelen en de simkaart aan hem terug wilden geven. Klager heeft tijdens het horen niet aangegeven dat
de telefoon van een medegedetineerde zou zijn, terwijl het horen daar het uitgelezen moment voor was geweest. Zelfs al zou de telefoon van een medegedetineerde zijn geweest, dan was klager nog steeds op het moment van constateren in het bezit van de
mobiele telefoon en heeft hij aangegeven dat de telefoon van hem was. Stukken waarin een medegedetineerde, de heer R., zou bekennen dat de telefoon van hem zou zijn, bestaan niet.
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De directeur baseert zich enkel op een vermoeden. Klager ontkent een telefoon in zijn bezit gehad te hebben. Hij
heeft geen woord met het personeel gewisseld en hij heeft geen telefoon gezien. Klager ontkent verzocht te hebben de telefoon door te spoelen. Ook ontkent hij toegegeven te hebben dat de telefoon van hem is. Klager was samen met een aantal
medegedetineerden in de toiletruimte toen het personeel de ruimte binnenkwam. Klager stond samen met medegedetineerden voorin de ruimte bij de wasbak te roken. Het toilet was achterin de ruimte. Nadat klager weer was teruggekeerd naar de arbeidszaal,
werd hij meegenomen door het personeel. De medegedetineerde van wie de telefoon was, de heer R., was ook in de toiletruimte aanwezig. Klager wist dat deze een telefoon had, maar hij wist niet waar. R. heeft bekend dat de telefoon van hem was. De
stukken
waarin dat is vermeld bevinden zich niet in het dossier.
3. De beoordeling
Gelet op het verhandelde ter zitting en de inhoud van de schriftelijke verslagen van 7 mei 2015, acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat klager die dag daadwerkelijk een mobiele telefoon in zijn bezit had. Reeds hierom heeft de directeur in
redelijkheid kunnen beslissen om aan klager een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel op te leggen. Of klager ook de eigenaar was van de telefoon in kwestie, is hiervoor niet relevant.
Gelet op het voorgaande zal het beroep van de directeur gegrond worden verklaard en zal de uitspraak van de beklagcommissie worden vernietigd. Het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie. Zij verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, dr. A. van Kalmthout en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 15 januari 2016.
secretaris voorzitter