Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3760/GB, 28 januari 2016, beroep
Uitspraakdatum:28-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/3760/GB

Betreft: [klager] datum: 28 januari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 november 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 15 maart 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de locatie Roermond van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zuid Oost. Bij arrest van het gerechtshof
’s Hertogenbosch van 11 juni 2015 is klager veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren alsmede ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Hiertegen heeft klager beroep in cassatie ingesteld.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De selectiefunctionaris stelt dat klagers gevangenisstraf op 15 maart 2016 zal eindigen, zonder rekening te houden met het feit dat klager op grond van artikel 42, eerste lid, van de
Penitentiaire maatregel (Pm) kan worden geplaatst in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, na ommekomst van het ten uitvoer te leggen gedeelte van de gevangenisstraf. In dat geval zou het onvoorwaardelijke strafdeel
reeds sinds 12 juli 2015 zijn geëxecuteerd. Hoewel de strafzaak nog niet onherroepelijk is, dient de vraag te worden gesteld welk doel het voortduren van de voorlopige hechtenis nog heeft en waarom deze thans niet veel beter ten dienste kan staan aan
klagers behandeling in het kader van zijn tbs-maatregel. De behandeling van het cassatieberoep zal grofweg 12 maanden duren, waardoor klager meer dan 15 maanden langer in detentie zal verblijven dan dat het gerechtshof voor ogen stond. De bevinding van
de inrichtingspsycholoog dat er geen enkele indicatie bestaat voor een opname in een psychiatrisch ziekenhuis bevreemdt klager ten zeerste. Aan het begin van zijn detentie heeft klager een enkele keer terloops een psycholoog gesproken. Uit de bestreden
beslissing blijkt niet hoe en op welke gronden de psycholoog tot deze conclusie komt. Dit staat in schil contrast met de tijdens de strafzaak van klager uitgebrachte rapportages van drie gedragsdeskundigen en de reclassering. Zij adviseren tot
behandeling van klager in een gedwongen kader binnen de tbs-maatregel. Bij klager is sprake van een moeilijk te ontvlechten persoonlijkheidsstoornis, waarvoor een langdurige behandeling is aangewezen. Aan de voorwaarden van artikel 15, vijfde lid, van
de Pbw is derhalve voldaan. Het advies van de inrichting voldoet niet aan de vereisten van artikel 30, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). De in dit artikel genoemde stukken
ontbreken. De bestreden beslissing lijdt daarom aan een motiveringsgebrek.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Klager dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep, nu geen sprake is van een verzoek tot plaatsing in een penitentiaire inrichting of een
afdeling hiervan als bedoeld in artikel 18, eerste lid jo. artikel 1 onder b en c van de Pbw.
De gedragsdeskundige heeft geoordeeld dat er geen noodzaak bestaat tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 15, vijfde lid, van de Pbw. De behandeling zal plaatsvinden zodra klager is ingesloten op een tbs-titel in een
tbs-inrichting.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw kan de selectiefunctionaris bepalen dat in geval van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde, de gedetineerde naar een psychiatrisch ziekenhuis
als bedoeld in artikel 1, onder h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz) zal worden overgebracht om daar zolang dat noodzakelijk is te worden verpleegd.

4.2. In artikel 30 van de Regeling zijn nadere procedurele voorschriften gegeven voor de plaatsing van een gedetineerde in een psychiatrisch ziekenhuis. In de toelichting bij dit artikel (Stcrt 12 september 2000, nr 176, p. 9) staat onder meer het
volgende geschreven:
“Artikel 15, vijfde lid, van de wet biedt de mogelijkheid gedurende de detentie een (tijdelijke) plaatsing van een gedetineerde in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis (APZ), een forensische kliniek (FPK) of een psychiatrische afdeling van een
algemeen
ziekenhuis (PAAZ) te realiseren. Artikel 15, vijfde lid, van de wet geldt ook voor voorlopig gehechten (bijvoorbeeld in tegenstelling tot artikel 13 Wetboek van Strafrecht dat alleen geldt voor veroordeelden). Toepassing van artikel 15, vijfde lid, van
de wet is bedoeld voor de gedetineerde:
- bij wie sprake is van een (dreigende) psychiatrische decompensatie dan wel absolute ongeschiktheid voor een detentiesituatie als gevolg van psychiatrische stoornissen, dan wel een psychiatrische aandoening waarvoor klinische behandeling is
aangewezen;
- voor wie op grond van een persoonlijkheidsstoornis een detentievervangende behandeling is aangewezen in een andere voorziening dan een TBS-inrichting. Indien de gedetineerde niet instemt met een dergelijke overplaatsing, dan wel de gedetineerde in
het
psychiatrisch ziekenhuis als gedwongen opgenomen patiënt moet worden behandeld, is tevens een rechterlijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opname psychiatrische ziekenhuizen vereist. Artikel 15, vijfde lid, van de wet biedt alleen basis voor
een vrijwillige plaatsing. (...) De inrichting alwaar betrokkene administratief is ingeschreven is eindverantwoordelijk voor de ongestoorde tenuitvoerlegging van de detentie. (...)”.

4.3. Op grond van artikel 72, eerste lid jo. artikel 73, eerste lid van de Pbw heeft betrokkene het recht tegen de beslissing van de selectiefunctionaris op het bezwaar- of verzoekschrift voor zover dit betreft een gehele of gedeeltelijke
ongegrondverklaring, onderscheidenlijk afwijzing als bedoeld in artikel 17 en 18 een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepscommissie. Gelet op artikel 18, eerste lid, onder a jo. artikel 1, onder b en c en artikel 3 van de Pbw
kan
het verzoekschrift alleen betrekking hebben op de plaatsing in een door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen penitentiaire inrichting. De wet biedt niet de mogelijkheid de selectiefunctionaris te verzoeken tot plaatsing in een
psychiatrisch
ziekenhuis. Mitsdien kan klager niet worden ontvangen in zijn beroep.

De beroepscommissie merkt nog op dat gezien het uitdrukkelijke niet-ontvankelijkheidsverweer van de selectiefunctionaris thans anders wordt beslist dan de beroepscommissie in eerdere uitspraken heeft gedaan.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 28 januari 2016

secretaris voorzitter

Naar boven