nummer: 02/1720/TP
betreft: [klager] datum: 2 december 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 18 augustus 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. J.C. de Goeij, namens
[...], verder te noemen klaagster,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsman mr. J.C. de Goeij om het beroep schriftelijk toe te lichten.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klaagster in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 24 augustus 2002 verlengd tot 22 november 2002.
2. De feiten
Klaagster is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 31 augustus 2000 ter beschikking gesteld met voorwaarden. De terbeschikkingstelling (tbs) van klaagster is ingegaan op 15 september 2000. Bij uitspraak van dearrondissementsrechtbank te Zwolle d.d. 15 februari 2001 werd de tbs met voorwaarden omgezet in tbs met bevel tot verpleging van overheidswege. Sindsdien heeft klaagster in afwachting van haar plaatsing in een tbs-inrichting alspassant verbleven in verschillende huizen van bewaring, laatstelijk in het huis van bewaring (h.v.b.) voor vrouwen Nieuwersluis te Nieuwersluis.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 9 augustus 2001 besloten tot plaatsing van klaagster in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht (hierna: de Van der Hoevenkliniek). Bij beschikking van 14 juni 2002 is deze eerstebeschikking ingetrokken en is besloten tot plaatsing van klaagster in de FPK Oldenkotte te Eibergen (hierna: Oldenkotte). Klaagster is op 13 september 2002 in die laatste tbs-inrichting geplaatst.
3. De standpunten
Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Klaagster is al tbs-passant sinds 15 september 2000. Zij vindt dat het allemaal te lang duurt en wil eindelijk wel eens geplaatst worden in een tbs-inrichting. De verlenging vanklaagsters passantentermijn is gemotiveerd met een standaard motivering, zonder feitelijke onderbouwing. Niet bekend is hoeveel wachtenden er nog zijn voor klaagster, die inmiddels is geselecteerd voor Oldenkotte. Een anderetbs-inrichting met mogelijk (nog) kortere wachttijden is er blijkbaar niet.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn. Klaagster is tijdig, namelijk op 23 juli 2002, gehoord. Het hoorverslag dateert van 23 juli 2002. De verlengingsbeslissing is tijdig aan klaagster meegedeeld bij brief van 30 juli 2002, welkeeveneens tijdig, te weten op 13 augustus 2002, aan klaagster is uitgereikt.
Het beroep zal ook materieel ongegrond zijn. Klaagster kon ten tijde van de bestreden beslissing wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Klaagster verbleef toen achttien maanden alspassant in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk was. Wel is in verband met de duur van de passantentermijn aan klaagster een financiëletegemoetkoming geboden, van welk aanbod zij heeft gebruikgemaakt.
Er bestond ten tijde van bestreden beslissing geen aanleiding ten aanzien van klaagster af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Zij verbleef tentijde van de bestreden beslissing op een gewone afdeling van het h.v.b. voor vrouwen Nieuwersluis. Niet is gebleken dat zij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moest worden geplaatst. De Minister had tentijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klaagsters verblijf geen signalen omtrent detentieongeschiktheid of een onhoudbare toestand in het h.v.b. voor vrouwen ontvangen.
Aanvankelijk was klaagster geselecteerd voor plaatsing in de Van der Hoevenkliniek. Gelet op de wachttijd voor opname in die tbs-inrichting is besloten om klaagster op de wachtlijst voor opname in Oldenkotte te plaatsen, teneindeeen snellere opname te realiseren. Aangezien klaagster op 13 september 2002 in Oldenkotte is geplaatst, heeft de Minister de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) niet (meer) verzocht hem te berichten omtrent de vraag of een verderverblijf in het h.v.b. met het oog op klaagsters psychische conditie nog verantwoord was.
4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn ten tijde van de bestreden beslissing onredelijk en onbillijk moest wordengeacht en/of de psychische conditie van de tbs-passant zodanig is dat zij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moest worden aangemerkt.
In de onderhavige zaak is gebleken dat klaagster ten tijde van de bestreden beslissing achttien maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, alsonredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond dientte worden vernietigd.
Aangezien klaagster op 13 september 2002 in Oldenkotte is geplaatst, heeft de Minister de FPD niet (meer) verzocht hem te berichten omtrent de vraag of een verder verblijf in het h.v.b. met het oog op klaagsters psychische conditienog verantwoord was.
Nu uit de inrichting geen signalen zijn ontvangen dat klaagsters psychische conditie van dien aard was dat een verder verblijf in het h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd, gaat de beroepscommissie er vanuit dat er tentijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klaagster in verband met haar psychische conditie bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grondte vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klaagster terzake een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klaagster in een h.v.b. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk isverwezenlijkt (13 september 2002), met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. telkens wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klaagster ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klaagster in een h.v.b. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in eentbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt (13 september 2002), met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. telkens wordt verhoogd met een bedrag van€ 125,= per maand.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op 2 december 2002
secretaris voorzitter