Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3656/TA, 9 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:09-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3656/TA

betreft: [klager] datum: 9 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 27 oktober 2015 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 januari 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], jurist.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het in strijd met de Regeling beloningsysteem verpleegden door de inrichting hanteren van een beloningsysteem.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inrichting heeft op 1 juni 2014 haar beloningsregeling gewijzigd in verband met een vermindering van de financiële middelen.
De
wijzigingen houden onder meer in een verlaging van het uurloon van
€ 2,50 naar € 2,= en geen uitbetaling van de aanvuluren. In de situatie voor 1 juni 2014 ontving de verpleegde 75% van het uurloon over het aantal uren (in aanvulling tot 20 uur) dat de verpleegde niet in staat werd geacht om werkzaamheden te
verrichten. Ter compensatie van de wijzigingen ontvangt de verpleegde een vaste extra vergoeding van € 25,= per maand.
In de oude regeling werd een onderscheid gemaakt tussen verpleegden die geschikt of ongeschikt werden geacht voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van hun behandeling. In de oude situatie werd van patiënten verwacht dat zij minimaal 10
uren
en maximaal 20 uren per week aan het activerend dagprogramma zouden deelnemen. Dit aantal uren was gebaseerd op het aantal uren werkzaamheden wat reëel werd geacht voor patiënten om te verrichten naast het volgen van therapieën en overige activiteiten.
Dit vormde geen indicatie van de mate van (on)geschiktheid. In de beloningsregeling van 1 juni 2014 is gekozen voor het aanbieden van werk op maat. Per patiënt is gekeken naar zijn vermogen om te werken en aan de hand daarvan werd bepaald tot hoeveel
uren deelname aan het activerend dagprogramma hij in staat kon worden geacht. De patiënt krijgt hierdoor slechts beloningsgeld voor de daadwerkelijk gewerkte uren.
In de oude situatie stond klager voor het maximum van 20 uren per week ingeroosterd. Hij was echter niet altijd in staat om zoveel uren werkzaamheden te verrichten. In dat geval werd het aantal gewerkte uren aangevuld met aanvuluren, waarvoor hij 75%
van het uurloon ontving. Vanaf juni 2014 heeft klager gemiddeld zo’n 40 à 50 uren per maand gewerkt. Dat betekent dat klager rond de € 80,= à € 100,= per maand ontvangt aan beloningsgeld, vermeerderd met een vaste extra vergoeding van € 25,=. Onder de
oude regeling ontving klager in de maanden maart tot en met mei 2014: € 149,28,
€ 155,79 en € 154,80 aan beloningsgeld.
Naar aanleiding van de beslissing van de beklagcommissie van 23 april 2015, waarbij klagers klacht gegrond is verklaard, heeft het hoofd van de inrichting een nieuwe beslissing genomen, inhoudende dat aan klager geen uitkering met terugwerkende kracht
zou worden betaald. De betreffende uitspraak van de beklagcommissie zag slechts op de wijze waarop de inrichting de 70%-regeling in de beloningsregeling had weggezet en niet over het vervallen van de aanvuluren en de verlaging van het uurloon. Klager
kon niet onder de 70%-regeling worden geschaard, aangezien hij als geschikt is aangemerkt om werkzaamheden in het kader van zijn behandeling te verrichten. Het vervallen van de aanvuluren en de verlaging van het uurloon kan niet in strijd worden geacht
met hogere wet- en regelgeving. Het hoofd van de inrichting verwijst naar de uitspraak RSJ 10 maart 2015, 14/4425/TA. Een patiënt kan aan de Bvt noch aan enig ander wettelijk voorschrift het recht op aanvuluren ontlenen. In de uitspraak van
beklagcommissie van 27 oktober 2015 stelt de beklagcommissie ten onrechte dat er een herberekening dient plaats te vinden van de vergoeding op basis van de oude regeling. Klager is geschikt bevonden en heeft derhalve geen recht op aanvuluren. In de
nieuwe regeling per april 2015 is voorzien dat patiënten die minder dan 15 uren kunnen werken toch onder de arbeidsongeschiktheidsregeling vallen. De inrichting heeft in het geval van klager geen berekening gemaakt hoeveel klager door de nieuwe
regeling
er op achteruit is gegaan.

Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager heeft als gevolg van de nieuwe regeling 20% moeten inleveren op zijn uurloon. Vroeger was klager ingeroosterd voor 20 uren per week. Klager kan
feitelijk maar 6 tot 10 uur per week werken. Klager wil in aanmerking komen voor zijn aanvuluren.

3. De beoordeling
In de uitspraak RSJ 10 maart 2015, 14/4425/TA heeft de beroepscommissie geoordeeld, dat het op 1 juni 2014 door de inrichting gewijzigde beloningsysteem in strijd is met de Regeling beloningsysteem verpleegden (Stcrt. 20 oktober 2000, nr. 204, p. 8)
voor wat betreft de door de inrichting te betalen vergoeding van € 50,= bij ongeschiktheid. Voornoemde regeling schrijft immers voor dat de uitkering 70% bedraagt van hetgeen de verpleegde had kunnen verdienen in het geval van algehele geschiktheid. De
uitspraken van de beklagcommissie van 23 april 2015 (Me 2014-188) en van 27 oktober 2015 (Me 2015-323) zijn in lijn met voormelde uitspraak van de beroepscommissie. Dit ligt anders voor wat betreft de verlaging van het uurloon van € 2,50 naar € 2,=. In
de uitspraak van de beroepscommissie is geoordeeld dat een dergelijke verlaging niet in strijd is met de Regeling beloningsysteem verpleegden of enige andere wettelijke regeling.

De beroepscommissie is van oordeel dat het hoofd van de inrichting een nieuwe beslissing dient te nemen met een herberekening van de door klager te ontvangen vergoeding. Daarbij dient te worden uitgegaan van het vóór 1 juni 2014 geldende
beloningssysteem, uitgezonderd de verlaagde uurvergoeding, verminderd met de vergoeding die klager inmiddels heeft ontvangen en tot aan de inwerkingtreding per 1 mei 2015 van de aangepaste regeling. De beroepscommissie gaat voorbij aan de stelling van
het hoofd van de inrichting dat het beklag enkel betrekking had op het vervallen van de 70%-regeling en niet over de aanvuluren. Zowel vóór als na invoering van de regeling van 1 juni 2014 werd naar de beroepscommissie is gebleken, uitgegaan van een
schatting van het aantal uren dat klager zou kunnen werken. Het is klager erom te doen dat op basis van deze schatting hij na 1 juni 2014 minder heeft ontvangen. Het beroep van het hoofd van de inrichting zal in zoverre ongegrond worden verklaard. Dit
impliceert dat het hoofd van de inrichting een hernieuwde berekening zal moeten maken met inachtneming van het vorenstaande.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de verlaging van het uurloon, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag op dit onderdeel alsnog ongegrond.
Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en drs. C.W. van der Meer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 9 februari 2016

secretaris voorzitter

Naar boven