nummer: 15/3430/TA
betreft: [klager] datum: 9 februari 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.T. van Berge Henegouwen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 12 oktober 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 11 januari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. S.M. Kurvers, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], jurist.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de handhaving van het afdelingsarrest van 4 juni 2015;
b. de weigering van 18 juni 2015 toestemming te verlenen om naar de arbeid te gaan.
De beklagrechter heeft onderdeel a van het beklag formeel gegrond en materieel ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in onderdeel b van het beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Vanwege twee waterige uitslagen van urinecontroles is op 4 juni 2015 aan klager afdelingsarrest opgelegd. Aan het noodzakelijkheidsvereiste is niet
voldaan. Er is onvoldoende gebleken van feiten en omstandigheden waaruit kan worden opgemaakt dat in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting het noodzakelijk was hem afdelingsarrest op te leggen. De inrichting heeft in
zijn geheel nagelaten te motiveren waarom het opleggen van de beperking onontkoombaar is. Het deelnemen aan recreatieve activiteiten (arbeid) buiten de unit is blijkens de schriftelijke mededeling niet uitgesloten. Bovendien zou bekeken worden of het
dagprogramma onder begeleiding kan worden gevolgd. Niettemin is op 18 juni 2015 aan klager medegedeeld dat hij niet mag deelnemen aan de arbeid.
Klager meent dat de beklagrechter na de formele gegrondverklaring een tegemoetkoming had dienen toe te kennen.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In verband met waterige urine is aan klager op 4 juni 2015 een afdelingsarrest opgelegd. De beslissing van 18 juni 2015 tot
voortduring van het afdelingsarrest is gebaseerd op klagers gedrag. Het klopt dat de inrichting geen nieuwe schriftelijke mededeling met de gewijzigde gronden voor het afdelingsarrest heeft opgelegd. De inrichting refereert aan het oordeel van de
beroepscommissie of klager in aanmerking moet komen voor een tegemoetkoming. Binnen het kader van een afdelingsarrest wordt gekeken aan welke activiteiten een verpleegde kan deelnemen. Klager heeft geen recht op deelname aan activiteiten. In de periode
van 4 tot 18 juni 2015 kon hij wel regelmatig naar de dagbesteding gaan. Klager kon niet naar de boerderij omdat zij geen patiënten in beperkingen begeleiden.
3. De beoordeling
a.
Op 4 juni 2015 is aan klager een maatregel van afdelingsarrest opgelegd vanwege een onbetrouwbare uitslag van de urinecontrole. Op 18 juni 2015 toonde klager grensoverschrijdend gedrag nadat hem werd medegedeeld dat hij niet naar de arbeid op de
boerderij kon. Klager begon volgens het hoofd van de inrichting te vloeken en te schelden, heeft de afdelingstelefoon op de grond gegooid en stampte hier vervolgens op. Het hoofd van de inrichting heeft daarop besloten het afdelingsarrest te handhaven.
Onbestreden is dat hiervoor aan klager een nieuwe schriftelijke mededeling had moeten worden uitgereikt. De beroepscommissie is van oordeel dat het hoofd van de inrichting in het grensoverschrijdend gedrag van klager voldoende aanleiding heeft kunnen
zien het afdelingsarrest te handhaven. Er is derhalve sprake van een zuiver formeel gebrek, waarvoor een geldelijke tegemoetkoming op zijn plaats is. Het beroep zal op dit onderdeel gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagrechter zal worden
vernietigd voor wat betreft het oordeel dat aan klager geen compensatie zal worden toegekend. De beroepscommissie stelt de tegemoetkoming alsnog vast op € 10,=.
b.
Uit de toelichting van het hoofd van de inrichting komt naar voren dat gedurende het afdelingsarrest klager wel aan activiteiten kon deelnemen, maar dat het deelnemen aan de arbeid op de boerderij niet mogelijk was omdat geen toezicht kon worden
gehouden, juist vanwege de aan klager opgelegde beperkingen. De klacht moet derhalve niet worden geplaatst in de sleutel van het recht op arbeid, waarvan de beklagrechter overigens terecht heeft geoordeeld dat een verpleegde geen recht op arbeid heeft,
maar gezien worden als uitvloeisel van het aan klager opgelegde afdelingsarrest waartegen wel beklag mogelijk is. Klager kan derhalve worden ontvangen in zijn klacht. De weigering klager toe te staan naar de boerderij te gaan, is om de gegeven reden
niet onredelijk of onbillijk. De uitspraak van de beklagrechter zal daarom worden vernietigd. Klager zal alsnog ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag, maar dit beklag zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft beklagonderdeel a gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover is bepaald dat klager niet in aanmerking komt voor een compensatie.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 10,=.
Zij verklaart het beroep wat betreft beklagonderdeel a voor het overige ongegrond.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor wat betreft beklagonderdeel b, verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit onderdeel van het beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en drs. C.W. van der Meer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 9 februari 2016
secretaris voorzitter