Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3452/TA, 9 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:09-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3452/TA

betreft: [klager] datum: 9 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 12 oktober 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 januari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Ytsma, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...].

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een maatregel van afzondering d.d. 6 juni 2014 (Me 2014-120);
b. een maatregel van separatie en cameratoezicht d.d. 22 juli 2014 (Me 2014-140);
c. de beslissing d.d. 8 september 2014 tot voortduring van de plaatsing van klager op een afdeling voor intensieve zorg (Me 2014-223);
d. een maatregel van afzondering d.d. 26 september 2014 (Me 2014-228).

De beklagcommissie heeft het beklag wat betreft de onderdelen a, b en d ongegrond verklaard en het beklag wat betreft onderdeel c formeel gegrond en materieel ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Wat betreft de afzonderingsmaatregel van 6 juni 2014 volgt uit de toelichting van de inrichting niet de urgentie en noodzaak voor het
afzonderen van klager. Klager is niet dreigend of vijandig geweest. De inrichting dacht er anders over en vond dat een dreiging voelbaar was. Als dat al zo was, had de inrichting voor een minder ingrijpende maatregel moeten kiezen. Ook de maatregel van
22 juli 2014 is onbegrijpelijk. De separatiemaatregel is beëindigd op het moment dat uitspraak is gedaan op het schorsingsverzoek. Dit roept de vraag op of er wel noodzaak bestond tot oplegging van de separatie. Klager is al die tijd vriendelijk in
contact geweest. Er was geen noodzaak hem te separeren. Niet is komen vast te staan dat sprake was van een onmiddellijk gevaar.
Klager meent dat er geen acute noodzaak was hem te plaatsen op de intensieve zorgafdeling. Klager was vriendelijk in het contact en er ging geen dreiging of gevaar van hem uit. De inrichting had kunnen kiezen voor het gemakkelijke traject van een
b-dwangbehandeling, maar koos voor het ingewikkelde traject van een a-dwangbehandeling. Dat laatste is afgewezen door de RSJ, waardoor klager langer op de intensieve zorgafdeling moest verblijven. De plaatsing op de intensieve zorgafdeling was
volstrekt
overbodig. Door niet eerder te kiezen voor een b-dwangbehandeling zijn drie maanden verspild. Wat betreft de maatregel van afzondering van 26 september 2014 merkt klager op dat de afzonderingstermijn met tweeënhalve maand had kunnen worden bekort als
de
inrichting voor het traject van een b-dwangbehandeling had gekozen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Halverwege mei 2014 is klager medegedeeld dat de inrichting heeft gekozen de procedure te starten voor een a-dwangbehandeling.
Klagers toestand verslechterde daarna. Er was nauwelijks contact met klager mogelijk en hij reageerde psychotisch, bijvoorbeeld door zichzelf in te bouwen met dozen rondom zijn bed. Klager wilde de regie houden op de zorgmomenten en stelde zich
vijandig
op. Hij had toen al een maatregel van afdelingsarrest. Een afzonderingsmaatregel is dan de volgende stap. Het ligt voor de hand dat als de inrichting kiest voor een a-dwangbehandeling, een b-dwangbehandeling is uitgesloten. Toen klager automutileerde
is
besloten aan hem een separatiemaatregel op te leggen met cameratoezicht. Na de toewijzing van het schorsingsverzoek over de a-dwangbehandeling was de druk van de ketel en was separatie niet langer noodzakelijk en is deze omgezet in afzondering. Gezien
het verloop van de behandeling kon de inrichting niet anders dan de plaatsing op de afdeling voor intensieve zorg voort te zetten. Klager was beter in contact, waardoor er geen noodzaak bestond tot toepassing van een b-dwangbehandeling. De aanleiding
voor de maatregel van afzondering van 26 september 2014 was klagers vijandige houding. Hij betichtte de inrichting van diefstal en leugens. Hij zonderde zichzelf af en kwam niet op de afdeling. Het hoofd van de inrichting meent dat zorgvuldig is
gehandeld.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat het hoofd van de inrichting het klinische beeld van
klager heeft gevolgd. Zo volgde de afzonderingsmaatregel van 6 juni 2014 na een periode waarin klager instabiel functioneerde. Klager reageerde verward en angstig. De maatregel van separatie en cameratoezicht van 22 juli 2014 volgde na een
automutilatie, waarbij klager zichzelf met een spijker had verwond. De inrichting vreesde dat klager zich opnieuw zou gaan verwonden of een suïcidepoging zou ondernemen. Dit risico op herhaling en de onveranderde situatie vormde voor het hoofd van de
inrichting aanleiding het verblijf van klager op de afdeling voor intensieve zorg voort te zetten. De aanleiding voor de afzonderingsmaatregel van 26 september 2014 vormde nog steeds het instabiele toestandsbeeld van klager. Er is volgens het hoofd van
de inrichting nog steeds sprake van veel boosheid en achterdocht bij klager. Klager stelt zich dwingend en vijandig op richting het personeel. Gelet op het vorenstaande heeft het hoofd van de inrichting kunnen oordelen dat de orde en veiligheid in de
inrichting dan wel de afwending van ernstig gevaar voor klagers gezondheid er mee gediend is aan klager voormelde beperkingen op te leggen. Hetgeen klager heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. De beroepscommissie merkt nog op dat uit
de schriftelijke mededeling omtrent de aan klager opgelegde camera-observatie lijkt te volgen dat klager niet is gehoord alvorens deze maatregel is opgelegd. Ook het moment van uitreiking van de maatregel van separatie en cameratoezicht is niet
aangetekend. Nu door klager daarop geen beroep is gedaan, gaat de beroepscommissie aan dit formele punt voorbij. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en drs. C.W. van der Meer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 9 februari 2016

secretaris voorzitter

Naar boven