Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3624/GA, 5 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:05-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3624/GA

betreft: (klager) datum: 5 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.E.R. Geurts, namens

(...), verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 oktober 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 januari 2016, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. W.E.R. Geurts.
De directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van vijf dagen ingaande 2 april 2015 wegens het niet langer kunnen verblijven in een meerpersoonscel;
b. het feit dat klagers celgenoot spullen van klager heeft gestolen dan wel opgegeten en dat het personeel daar niets aan doet.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager wil niet met een straatjunk op een dubbele cel, niemand wil dat. Een junk is met geld en drugs om te kopen om klager wat aan te doen. Er staan camera’s voor klagers cel. Klager vraagt de beroepscommissie om de camerabeelden te bekijken, hij
heeft
zijn celgenoot niet bedreigd. Klager heeft tegen de directeur gezegd, “ik zit met een junk op cel, wat als hij alles van mij opeet?”. Toen klager uit de afzondering terugkwam zat er niks meer in zijn koelkast. Klager kon helemaal niks opbergen. Al zijn
boodschappen passen niet in de kast en er zaten geen sloten op. Je kon alleen bij de bewaarders iets opbergen. Klager is niet voor zijn plaatsing in de isoleercel in de gelegenheid geweest om zijn spullen in te pakken.
Klager belde op een gegeven moment zijn raadsvrouw met de mededeling dat hij de iso in moest. Ze wist niet of het straf of een maatregel was, een schorsingsverzoek indienen had daardoor niet veel zin. Gelet op jurisprudentie van de beroepscommissie had
in verband met het niet meewerken aan een plaatsing in een meerpersoonscel een disciplinaire straf opgelegd moeten worden in plaats van een ordemaatregel. Met betrekking tot de spullen van klager zijn de argumenten van de directeur dat beide personen
verantwoordelijk zijn voor hun spullen in de meerpersoonscel en ten tweede dat persoonlijke spullen in de kast kunnen worden opgeborgen. Dat laatste betwist klager.

De directeur heeft voor wat betreft het standpunt in beroep verwezen naar de verweerschriften in de beklagprocedure.

3. De beoordeling
Ten aanzien van a.
Op grond van artikel 24, eerste lid in verbinding met artikel 23, eerste lid onder a, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de
inrichting
dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is.
In de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel van 2 april 2015 is aangegeven dat klager in de isoleercel is geplaatst omdat een verblijf in de meerpersoonscel op dat moment onmogelijk is. Klager heeft erin volhard dat een langer verblijf in een
meerpersoonscel tot problemen gaat leiden. Op vragen van de directeur geeft klager onsamenhangend en onvolledig antwoord. Klager legt het probleem bij een ander. De directeur maakt zich ernstig zorgen over terugkeer van klager naar de afdeling en ziet
zich genoodzaakt de orde, rust en veiligheid te waarborgen.
In het verslag van 2 april 2015 staat dat klagers celgenoot aangeeft dat klager hem niet op cel wil hebben en dreigementen heeft geuit. Toen klager hierop werd aangesproken gaf hij aan niet met die persoon samen op cel te willen en dat er problemen van
zouden komen. De celgenoot voelde zich dusdanig bedreigd dat hij niet meer de cel in durfde.
De beroepscommissie is gelet op vorenstaande informatie van oordeel dat de directeur klager in redelijkheid een ordemaatregel van plaatsing in afzondering heeft kunnen opleggen. Ook de duur van vijf dagen komt de beroepscommissie niet disproportioneel
voor. Dit betreft, anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, geen strafwaardige gedraging waarvoor een disciplinaire straf zou moeten worden opgelegd. Het beroep is ongegrond.

Ten aanzien van b.
Klager heeft aangevoerd dat hij zijn persoonlijke spullen niet heeft kunnen opbergen in een afsluitbare kast. De directeur heeft hierop slechts in algemene zin gereageerd. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de vermissing van klagers
spullen (omdat klagers celgenoot deze heeft ontvreemd dan wel opgegeten) aan de directeur kan worden verweten. Het beroep is gegrond en aan klager zal, voor het door hem ondervonden ongemak, na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van a en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond ten aanzien van b, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter in zoverre en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. G.M. Mohanlal, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 5 februari 2016

secretaris voorzitter

Naar boven