Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3614/GA, 5 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:05-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3614/GA

betreft: (klager) datum: 5 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. van Stratum, namens

(...), verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 16 oktober 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 januari 2016, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is gehoord klagers raadsman mr. M. van Stratum.
Klager en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van 14 dagen ingaande 29 juli 2015 omdat klager samen met andere gedetineerden een medegedetineerde heeft mishandeld.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er is een onredelijke beslissing genomen. De raadsman heeft de beklagcommissie gevraagd om de camerabeelden te kunnen zien. Dat zou worden uitgezocht. Er bevindt zich geen aangifte van het slachtoffer in het dossier. De zaak is overigens geseponeerd
wegens onvoldoende bewijs. Klager betwist een aandeel te hebben gehad in de mishandeling. Er zijn geen ooggetuigen, niemand heeft wat gezien. De aangifte is niet begrijpelijk. Het slachtoffer heeft een klap op het achterhoofd gekregen. Je kan niet zien
wie dat doet.
Er is geen forensisch onderzoek gedaan naar de pan, slippers of kleding. Op de camerabeelden is alleen te zien dat mensen de ruimte in en uit gaan. Er zit tijdsverschil tussen. Klager geeft aan binnen te zijn geweest, maar geen aandeel in de
mishandeling te hebben gehad. Verwezen wordt naar RSJ 09/1927/GA waarin de beroepscommissie oordeelde dat op grond van de beschikbare verklaringen klagers betrokkenheid bij de vechtpartij onvoldoende is komen vast te staan. In casu is sprake van maar
één verklaring. Er is, gelet op de aangehaalde jurisprudentie van de RSJ, een verkeerde maatstaf voor de beoordeling toegepast. Niet aannemelijk worden maar onvoldoende komen vast te staan. Er is te weinig bewijs om de beslissing in stand te laten en
het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard.

De directeur heeft schriftelijk aangegeven niet ter zitting aanwezig te zijn en heeft voor het standpunt in beroep verwezen naar het verweerschrift van 26 augustus 2015.
Namens de directeur is door de juridisch medewerker op 14 januari 2016 desgevraagd gemeld dat de directie de camerabeelden niet meer heeft.

3. De beoordeling
In de schriftelijke mededeling van de oplegging van de straf van 29 juli 2015 staat dat de directeur uit onderzoek is gebleken dat klager, samen met andere gedetineerden, een medegedetineerde heeft mishandeld. Dit is geconstateerd uit camerabeelden en
verklaringen van andere gedetineerden. Tevens is aangifte gedaan bij de politie.
Het verslag dat klager op 26 juli 2015 is aangezegd vangt aan met het bloedend binnenlopen van het slachtoffer. Het slachtoffer geeft aan van achteren te zijn aangevallen door meerdere gedetineerden en geeft aan wie dat zijn. Klager zou het slachtoffer
met een pan op zijn hoofd hebben geslagen. Er is een getuige, die echter desgevraagd aangeeft niet gezien te hebben wie er geslagen heeft en op het moment van de vechtpartij niet in de recreatieruimte aanwezig was. Een door hem genoemde getuige ontkent
iets te hebben gezien. Op de camerabeelden die door het personeel zijn bekeken is, kort gezegd, te zien dat een aantal gedetineerden, onder wie klager, achter elkaar de recreatieruimte inloopt en daarna weer uitloopt waarna het slachtoffer strompelend
de gang op komt. Deze camerabeelden zijn niet meer beschikbaar.
Namens klager is aangegeven dat de aangifte is geseponeerd, hetgeen niet door de directeur is weersproken. De beroepscommissie is op grond van de beschikbare informatie van oordeel dat de betrokkenheid van klager bij de mishandeling van een
medegedetineerde onvoldoende is komen vast te staan. De beslissing tot oplegging van de straf moet dan ook bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal gegrond worden verklaard en
aan
klager zal een tegemoetkoming van na te noemen hoogte worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 140,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. G.M. Mohanlal, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 5 februari 2016

secretaris voorzitter

Naar boven