Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3735/GA, 5 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:05-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/3735/GA

Betreft: (klager) datum: 5 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.K. Rack, namens

(...), verder te noemen klager,

gericht tegen een op 5 november 2015 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 januari 2016, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.K. Rack, en mevrouw (...), plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 5 november 2015, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder:
a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Op de vraag van de voorzitter hoe het met klager gaat, geeft hij aan dat hij zich niet goed voelt. Hij is aangekomen, voelt zich moe en slaapt slecht. Er is bij klager bloed afgenomen en daar kwam uit dat zijn cholesterolgehalte aan de hoge kant is.
Zijn gezondheid is in het geding. Klager neemt de medicatie rond vijf uur zelf in. Hij wordt daartoe gedwongen, want er wordt gedreigd met de spuit als hij het niet doet. Klager herkent zich niet in het beeld dat van hem wordt geschetst. Hij is ten
onrechte in het PPC geplaatst. Hij kent zichzelf niet meer en wordt misselijk van de medicatie.
Namens klager wordt gewezen op het zeer summiere advies van 30 oktober 2015 van de niet-behandelend psychiater Van B. Klager wilde niet met haar praten, omdat hij zich niet serieus genomen voelt. Bij een eerder gesprek is binnen een paar minuten een
diagnose gesteld door mevrouw Van B. Haar wordt verweten als deskundige geen nadere actie te ondernemen om toch in gesprek te komen met klager en zo een goede beoordeling te kunnen maken zoals bedoeld in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw. In het
advies van de tweede psychiater staat dat op grond van alle beschikbare informatie er voldoende argumenten zijn voor de diagnose psychische stoornis. Klager vraagt zich af om welke beschikbare informatie dit gaat. Er is helemaal geen gesprek geweest
over psychiatrische problematiek. De beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling is onvoldoende onderbouwd en klager vraagt om een second opinion van een andere, onafhankelijke psychiater of een onafhankelijk onderzoek door het NIFP. Klager wil
mevrouw Van B. geen tweede kans meer geven, want ze is bevooroordeeld. Het vorige gesprek duurde maar een paar minuten en de paar vragen die werden gesteld gingen over het geloof. Er zat een bewaarder bij het gesprek, Mo, en die vond het ook gek gaan.
Klager wenst Mo als getuige te horen.
Volgens klager zijn ze erop gebrand om hem kapot te maken. Alles wordt uit de kast gehaald om hem te breken. Nu via dwangmedicatie. Hij heeft nog maar een strafrestant van 6,5 maanden. Zijn resocialisatie wordt gefrustreerd.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De directeur is niet bekend met de lichamelijke klachten die klager ondervindt van de dwangmedicatie.
De directeur herkent het beeld van klager wel. Ze heeft hem gesproken voor de a-dwangbehandeling. Reeds eerder werd tweemaal a-dwangbehandeling geadviseerd. Dit is beide keren niet doorgezet, omdat er geen noodzaak meer was en de tweede keer omdat de
procedure niet goed was gevolgd. De niet-behandelend psychiater Van B. heeft klager het doel van het gesprek uitgelegd, maar desondanks wilde klager haar niet spreken. Over een mogelijke verlenging van de a-dwangbehandeling is nog niet beslist, maar de
directeur verwacht wel dat die er gaat komen.

Klager wordt erg boos, richt zich woedend tot de directeur en steekt zijn middelvinger naar haar op. De situatie wordt bedreigend en de directeur verzoekt de bewaarders om klager mee te nemen uit de zittingszaal. Hetgeen is geschied.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht om een getuige te horen. De beroepscommissie wijst dit verzoek af nu zij zich voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.

Op grond van het bepaalde in artikel 68, tweede lid, van de Pbw in verbinding met artikel 73, vierde lid, van de Pbw, dient de beroepscommissie een beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling te toetsen aan de in de inrichting geldende
wettelijke voorschriften en de redelijkheid en billijkheid. Voor de beoordeling is inzage in (onderdelen van) het behandelplan noodzakelijk. Daarin moet in ieder geval staan:
a. dat is voorzien in de mogelijkheid om – indien dit noodzakelijk is – ten aanzien van de betreffende gedetineerde een a-dwangbehandeling toe te passen (artikel 46c, aanhef en onder a in samenhang bezien met artikel 46d van de Pbw);
b. de diagnose van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Penitentiaire maatregel, hierna: Pm);
c. de therapeutische middelen, zo mogelijk gerelateerd aan de verschillende aspecten die in de stoornis te onderscheiden zijn, die zullen worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde
te bereiken, dat het gevaar op grond waarvan deze in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand in een daartoe krachtens artikel 14 van de wet aangewezen afdeling of inrichting behoeft te verblijven, wordt weggenomen (artikel 21b, eerste lid,
aanhef en onder b, van de Pm);
d. of er overeenstemming over het geneeskundig behandelplan is (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pm);
e. welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken weg te nemen dan wel af te wenden (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm);
f. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm); en
g. het gevaar (als bedoeld in artikel 46a van de Pbw) dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken.

De behandelend psychiater heeft op 27 oktober 2015 een advies aan de directeur uitgebracht. In de schriftelijke reactie van de directeur van 24 november 2015 staat dat dit advies tevens gezien kan worden als het uittreksel behandelplan.
De beroepscommissie deelt die visie niet. Daargelaten de vraag of het advies aan de directeur gelijk mag worden gesteld aan het uittreksel behandelplan, bevat het advies onvoldoende informatie over de hiervoor onder a t/m g genoemde punten. Zo kan de
beroepscommissie niet beoordelen of:
- in het behandelplan is voorzien in de mogelijkheid om – indien dit noodzakelijk is – ten aanzien van de betreffende gedetineerde een a-dwangbehandeling toe te passen (a);
- de therapeutische middelen, zo mogelijk gerelateerd aan de verschillende aspecten die in de stoornis te onderscheiden zijn, die zullen worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde
te bereiken, dat het gevaar op grond waarvan deze in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand in een daartoe krachtens artikel 14 van de wet aangewezen afdeling of inrichting behoeft te verblijven, wordt weggenomen (c);
- en de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling (f).
Bij gebreke van voornoemde informatie, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot a-dwangbehandeling onvoldoende is gemotiveerd en dientengevolge onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Zij merkt daarbij nog het volgend op. Het
advies
van de niet-behandelend psychiater is zeer summier. Een gesprek met klager bleek niet mogelijk omdat klager zich, na een eerder kort gesprek met de betreffende psychiater, niet serieus genomen voelt.
In haar uitspraak van 3 december 2013 (RSJ 03/12/2012, 13/2542/GA en 13/2699/GA) heeft de beroepscommissie overwogen dat het ter waarborging van de onafhankelijkheid aanbeveling verdient de aanvraag voor de tweede psychiatrische verklaring te doen bij
een psychiater die niet werkzaam is binnen hetzelfde PPC als waar de gedetineerde verblijft. Onderhavige zaak onderstreept het belang dat in een kleinschalige omgeving zoals een PPC, elke schijn van vooringenomenheid, mede met het oog op de
geestesgesteldheid van de betrokken patiënt, wordt voorkomen. Mede gelet op het feit dat in dit geval al een eerder gesprek tussen klager en de niet-behandelend psychiater had plaatsgevonden, had raadpleging van een psychiater van buiten het PPC
eventueel wantrouwen bij de patiënt wellicht kunnen voorkomen.

Gelet op het vorenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van €50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T.Bol en mr. G.M. Mohanlal, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 5 februari 2016

secretaris voorzitter

Naar boven