Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2348/GV, 3 december 2002, beroep
Uitspraakdatum:03-12-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2348/GV

betreft: [klager] datum: 3 december 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 5 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 29 oktober 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Hij is thans gedetineerd voor een feit dat in 1997 heeft plaatsgevonden. Nadien is hij niet meer met justitie in aanraking gekomen. Hij heeft nimmer een kennisgeving van vrijheidsstraf ontvangen. Wanneer hij zijn straf zou moetenuitzitten was hem derhalve niet bekend.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking om zijn zaken, hij heeft -onder meer- een eenmanszaak in voedingsmiddelen, te kunnen regelen en de financiële problemen af te wikkelen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers veroordeling is op 19 maart 2002 onherroepelijk geworden. Nadien is hem een kennisgeving vrijheidsstraf gezonden, met de mogelijkheid zijn straf in een halfopen inrichting te ondergaan. Hierop heeft hij niet gereageerd.
Van een onverwachte gebeurtenis in de persoonlijke sfeer waarvoor een tijdelijk verblijf buiten de inrichting noodzakelijk is, is niet gebleken.

De directeur van de locatie De Leuvense Poort heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van veertien maanden en twee weken met aftrek, wegens overtreding van artikel 10 van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 23 januari 2003.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat nietkan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 38 van voornoemde Regeling kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient aante tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.
De beroepscommissie is van oordeel dat van dringende omstandigheden van zakelijke aard onvoldoende is gebleken. In de door klager aangevoerde kwesties had hij vóór zijn detentie kunnen voorzien. Derhalve is de afwijzing door deMinister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 3 december 2002

secretaris voorzitter

Naar boven