Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4127/GB, 26 januari 2016, beroep
Uitspraakdatum:26-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/4127/GB

Betreft: [klaagster] datum: 26 januari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N. Hendriksen, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 20 november 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klaagsters verzoek tot plaatsing in een kliniek afgewezen.

2. De feiten
Klaagster is sedert 9 augustus 2014 gedetineerd. Zij verblijft in de penitentiaire inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis.

3. De standpunten
3.1. Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.
Klaagster heeft te kampen met psychische problemen en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Zij heeft voorts een borderline persoonlijkheidsstoornis. Uit de bijgevoegde pro justitia rapportage bleek dat behandeling nadrukkelijk geïndiceerd
is. Zij verblijft echter in een reguliere gevangenis zonder de benodigde behandeling te krijgen. Herhaaldelijke verzoeken om gedegen psychische zorg liepen op niets uit. Contactmomenten tussen klaagster en de psycholoog/psychiater werden zelfs
teruggeschroefd. Verwezen wordt naar RSJ 28 september 2015, 15/2041/GM, waarin is geoordeeld dat gelet op de complexe problematiek van klaagster en de minimale zorgsetting waarin zij nu verblijft het niet redelijk en billijk is om de beperkte
begeleiding door de inrichtingspsycholoog en/of - psychiater te bieden die zij thans krijgt en die frequentie zelfs verder af te bouwen. De beroepscommissie heeft tevens overwogen dat niet blijkt wat de reden is geweest om klaagster niet eerder over te
plaatsen. Hieruit kan niet anders blijken dat er concrete aanwijzingen zijn dat klaagster niet de juiste zorg krijgt, terwijl zij in een kliniek goed behandeld kan worden. Niet ingezien wordt waarom de inrichting de uitspraak van de beroepscommissie
terzijde heeft geschoven en heeft beslist alsnog negatief te adviseren. De inrichting houdt halsstarrig vast aan eigen visie. Dat de inrichting blijft herhalen dat klaagster wel de juiste zorg krijgt, doet daar niets aan af. De beroepscommissie heeft
bepaald dat dit niet zo is. Er is wel degelijk reden om over te gaan tot behandeling in een kliniek. Klaagster functioneert niet goed binnen de structuur van de inrichting. Het is niet aan klaagster om een behandeldoel te formuleren. Zij wil behandeld
worden voor haar psychische problemen, welke zorg haar momenteel niet wordt geboden. Juist een psychiater/psycholoog zou haar kunnen helpen bij het formuleren van een behandeldoel. Er is geen behandelplan. Betwist wordt dat klaagster de Nederlandse
taal
onvoldoende machtig is. Zij spreekt voldoende Nederlands en kan in de Nederlandse taal normaal communiceren. Het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) negatief heeft geadviseerd, levert geen toegevoegde
waarde ter onderbouwing van de negatieve beslissing. Navraag bij het OM leerde dat negatief is geadviseerd omdat de inrichting negatief heeft geadviseerd. Zowel de selectiefunctionaris als het OM hebben geen eigen onderzoek gedaan naar klaagster en
hebben zich slechts gebaseerd op het advies van de inrichting. Verzocht wordt om het beroep mondeling te kunnen toelichten.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De inrichting heeft geadviseerd in het kader van artikel 15, vijfde lid, Pbw. Het OM heeft negatief geadviseerd ter zake van het verzoek om overplaatsing naar een FPK. Daarbij heeft het OM het NIFP verzocht te adviseren ten aanzien van de noodzaak tot
klinische plaatsing. Op dit moment is het OM nog in afwachting van dit advies. Het PMO geeft aan geen directe indicatie te zien om klaagster over te plaatsen. Zij functioneert goed binnen de structuur van de inrichting waardoor er geen noodzaak wordt
gezien voor een detentie vervangende behandeling. Behalve dat klaagster meer contact wil met de psycholoog en de psychiater heeft zij geen duidelijk behandeldoel. Gelet op de verschillende adviezen en het ontbreken van een indicatiestelling voor een
overplaatsing naar een FPK is het verzoek van klaagster afgewezen. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek van het NIFP kan het verzoek nader worden bezien.

3.3. Door het secretariaat van de Raad is de selectiefunctionaris gevraagd om de rapportage van het NIFP over te leggen. Op 19 januari 2016 is de rapportage gedateerd 4 januari 2016 ontvangen. Een afschrift is toegestuurd aan klaagster en haar
raadsman.

3.4. Door het NIFP, locatie Noord-Holland, is het volgende geadviseerd.
Klaagster is detentiegeschikt. Hoewel zij psychische klachten ervaart zijn deze niet van dusdanige aard dat er een contra-indicatie zou zijn voor plaatsing in een detentiesetting. Plaatsing in een PPC is nu niet noodzakelijk aangezien zij
stabiel functioneert in de p.i. Er is nu geen directe noodzaak voor plaatsing in een FPK. Bij klaagster is sprake van een taalbarrière en de intentie om Nederland te verlaten waardoor een gestarte behandeling onderbroken zal worden. Behandeling van een
borderline persoonlijkheidsstoornis is complex en langdurig. Voor de meeste onderdelen van de behandeling is een goede beheersing van de Nederlandse taal een vereiste. Verwacht wordt wel dat de kennis van klaagster, die nog maar sinds 2014 in Nederland
verblijft, van de Nederlandse taal zal verbeteren. Het enige behandelonderdeel dat mogelijk in meer afgebakende vorm alvast aan klaagster zou kunnen worden aangeboden, is een emotie regulatie training.

3.5. De selectiefunctionaris heeft vervolgens aangegeven dat het NIFP concludeert dat er geen sprake is van detentieongeschiktheid en evenmin sprake is van noodzaak tot plaatsing in een FPK en heeft verzocht om dit advies mee te nemen bij de
beoordeling van het beroep.

4. De beoordeling
4.1. Klaagsters raadsman heeft verzocht om het beroep mondeling toe te kunnen
lichten. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen, ziet geen noodzaak om klaagster en de raadsman te horen en wijst het verzoek af.

4.2. Door het PMO, de directeur van de locatie Nieuwersluis en het OM is geadviseerd om klaagster niet over te plaatsen naar een kliniek. Het NIFP is vervolgens door het OM verzocht om advies uit te brengen of een klinische plaatsing van klaagster
geïndiceerd is. Dit verzoek is in overeenstemming met de voornoemde uitspraak van de beroepscommissie van 28 september 2015, waarin deze ook constateert dat haar niet duidelijk is geworden waarom geen nader onderzoek is verricht naar de noodzaak van
plaatsing in een PPC of in een GGZ-voorziening. In de recente rapportage van het NIFP van 4 januari 2016 is aangegeven dat er geen contra-indicatie is voor plaatsing van klaagster in een detentiesetting en er momenteel geen indicatie is voor plaatsing
in een PPC of FPK. Aanbeveling is gedaan om klaagster een emotie regulatie training aan te bieden.
Gelet op het bovenstaande kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 26 januari 2016

secretaris voorzitter

Naar boven