Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3331/GA, 28 januari 2016, beroep
Uitspraakdatum:28-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3331/GA

betreft: [klager] datum: 28 januari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift , ingediend door mr. E.A. Blok, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 september 2015 van de beklagcommissie bij de locatie Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 januari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. E.A. Blok en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Zoetermeer.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 22 juni 2015, inhoudende de terugplaatsing naar het basisprogramma en de beslissing van 30 juni 2015, inhoudende een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens een positieve urinecontrole.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager herkent zich niet in het gedrag dat de directeur van hem schetst. Er is sprake van één incident en daar wordt telkens op gewezen. Klager heeft het moeilijk gehad in detentie. Hij had als zelfmelder meteen in een plusprogramma geplaatst moeten
worden. Dat is ten onrechte niet gebeurd. Ook is klager ten onrechte beschuldigd van drugsgebruik. Door het vermeende drugsgebruik werd de fasering stopgezet. Klager voelde zich niet gehoord en raakte steeds meer gespannen. De emoties liepen op, maar
die vormen geen reden voor een terugplaatsing naar het basisprogramma.
De onderhavige positieve urinecontrole op benzodiazepines is het gevolg van medicatie-inname. In het selectieadvies van de inrichting staat dat de medische dienst dat ook concludeert. Dat uit het laboratoriumonderzoek anders blijkt, is vreemd. Feit is
dat klager alleen voorgeschreven medicatie heeft ingenomen. Ter zitting wordt informatie verstrekt afkomstig van het internet. Uit deze informatie blijkt dat medicatiegebruik ten onrechte een vals-positief resultaat kan opleveren op benzodiazepines.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klagers gedrag dat hij in de breedte vertoonde was niet goed. Het getoonde gedrag was grensoverschrijdend en onacceptabel. Dit beeld werd gedeeld door de piw-ers en het afdelingshoofd. Er is begrip voor de detentiesituatie, maar klager communiceerde
onredelijk en dwingend. Alles moest nu. De directeur herkent dat gedrag zelf ook. Er is geen sprake van een incident. Klager is gedegradeerd op basis van het getoonde gedrag op lange termijn. Het zogenoemde “groene gedrag” kan de directeur niet
benoemen.
De directeur heeft uitgebreid onderzoek laten verrichten naar klagers medicatie-inname. Hier is veel tijd aan besteed en de directeur heeft het rapport zorgvuldig afgehandeld. De directeur heeft de kosten van herhalings- en bevestigingsonderzoek uit
coulance niet aan klager doorberekend. Het laboratorium heeft alle aan klager door de medische dienst en het Hagaziekenhuis voorgeschreven medicatie onderzocht. De conclusie is dat de positieve uitslag op benzodiazepines niet veroorzaakt kan zijn door
inname van de voorgeschreven medicatie. Inhoudelijk wordt verwezen naar het onderzoek dat door het laboratorium is verricht. Deze conclusie is overigens dezelfde als die van de medische dienst, namelijk dat de positieve uitslag van de urinecontrole
niet
het gevolg kan zijn van inname van voorgeschreven medicatie. Er is zorgvuldig en uitvoerig onderzoek gedaan. Er is positief gescoord op diazepam. De directeur weet dat dit middel veel verhandeld wordt in de inrichting. Gezien de uitslag is aan klager
een disciplinaire straf opgelegd.

3. De beoordeling
Inzake de beslissing van 22 juni 2015 tot terugplaatsing van klager naar het basisprogramma overweegt de beroepscommissie als volgt. Onder meer in de uitspraken RSJ 10 november 2014, 14/1918/GA en RSJ 16 maart 2015, 14/3222/GA heeft de beroepscommissie
bepaald dat de grondslag voor degradatie de (mate van) verantwoordelijkheid is die de gedetineerde toont voor zijn re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft tevens in te houden dat klager niet meewerkt aan zijn re-integratie. Voorkomen moet worden
dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld. De directeur dient daarom bij zijn beslissing tot degradatie een belangenafweging te maken, waarbij het “oranje gedrag” dan wel het “rode gedrag” van de gedetineerde wordt afgezet
tegen
het structurele gedrag, waaronder al het “groene gedrag”. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het “oranje gedrag” dan wel “rode gedrag” van de gedetineerde, bezien in het licht van voormeld uitgangspunt, dient te leiden tot
degradatie. Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te
worden vastgelegd.

Uit het voorliggende degradatiebesluit van 22 juni 2015 blijkt dat de directeur heeft besloten tot terugplaatsing van klager vanwege het feit dat klager niet (meer) voldoet aan de normen die zijn vastgelegd om in aanmerking te komen voor een verblijf
in
het plusprogramma. Hiervoor wordt verwezen naar gedragsrapportages, het feit dat klager “rood” scoort bij het onderdeel “spanningen en conflicten” en het feit dat klager een rapport heeft gekregen wegens belediging. Tevens staat in het besluit dat
klager op veel andere punten “oranje scoort”. Welke punten dat zijn en of er ook punten zijn waarop klager “groen scoort” blijkt niet uit het besluit.
Nu niet gebleken is van een belangenafweging waarbij het “oranje gedrag” dan wel het “rode gedrag” van klager is afgezet tegen het “groene gedrag”, voldoet het degradatiebesluit niet aan de daaraan te stellen motiveringseisen. Dat in het besluit wordt
verwezen naar klagers mentor en het beoordelingsformulier acht de beroepscommissie niet voldoende. Bij gebreke van een inzichtelijke belangenafweging is onvoldoende duidelijk waarom de directeur heeft geconcludeerd dat klager niet genoeg
verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn re-integratie. Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gedeeltelijk gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag omtrent de degradatie
alsnog gegrond verklaren. Nu uiterlijk zes weken na degradatie wordt bezien of een gedetineerde weer kan promoveren en nu tegen het niet promoveren na zes weken beklag kan worden ingesteld, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming
toekennen
van € 30,= (zes weken x € 5,=).

Inzake de beslissing van 30 juni 2015 tot oplegging van een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel wegens een positieve urinecontrole, overweegt de beroepscommissie als volgt. Vaststaat dat klager bij zowel de urinecontrole van
19
mei 2015 als bij het bevestigingsonderzoek van 9 juni 2015 positief scoorde op de aanwezigheid van benzodiazepines in de urine. Klager stelt dat de positieve uitslagen zijn veroorzaakt door medicatie-inname. Hij verwijst daartoe naar het selectieadvies
van de inrichting van 27 mei 2015 waarin is vermeld dat de positieve urinecontrole van 19 mei 2015 te maken had met het verstrekken van benzodiazepines door de medische dienst aan klager. De directeur heeft hier echter vervolgens door het laboratorium
nader onderzoek naar laten doen alvorens hij heeft beslist tot oplegging van de onderhavige disciplinaire straf. Uit het laboratoriumonderzoek van 4 september 2015 blijkt dat de aan klager voorgeschreven en verstrekte medicatie geen benzodiazepines
bevat. Nu uit het laboratoriumonderzoek blijkt dat de voorgeschreven en verstrekte medicatie geen positieve score op benzodiazepines kunnen opleveren, kon de directeur op grond van de positieve urinecontrole op benzodiazepines in redelijkheid beslissen
om aan klager een disciplinaire straf op te leggen. Het beroep zal voor dit gedeelte daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake de degradatiebeslissing gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=. De
beroepscommissie verklaart het beroep betreffende de disciplinaire straf ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. R.K. Boelens, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, op 28 januari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven