Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2960/GA, 12 januari 2016, beroep
Uitspraakdatum:12-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2960/GA

betreft: [klager] datum: 21 januari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Hullegie, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 september 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 december 2015, gehouden in de p.i. Almelo, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. E. Hullegie en de heer [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad. Als
toehoorder
was aanwezig de heer [...].
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel wegens betrokkenheid bij poging tot invoer van contrabande.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het is de vraag of klager op de hoogte was van het feit dat de bezoeker de handel zou meenemen. Medegedetineerde O. heeft deze opdracht gegeven. Er is
geen uitgewerkt tapgesprek. Het gesprek is uitgeluisterd en daarvan is slechts een kort verslag opgemaakt. Niet kan worden vastgesteld dat klager aan de telefoon is geweest. Klager ontkent dat hij de bezoeker opdracht heeft gegeven om drugs in te
voeren.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het verslag is erg marginaal uitgewerkt. Het telefoongesprek is bewaard.

Naar aanleiding van hetgeen namens klager en door de directeur ter zitting is aangevoerd, heeft de beroepscommissie beslist om de behandeling van het beroep aan te houden, teneinde de directeur in de gelegenheid te stellen het telefoongesprek uit te
luisteren en volledig uit te werken. Op 21 december 2015 is de schriftelijke uitwerking van het telefoongesprek bij het secretariaat van de Raad binnengekomen. Hieruit blijkt het volgende. Het account is van medegedetineerde O. die vermoedelijk het
gesprek opstart. Medegedetineerde O. vraagt aan A. of hij op maandag nog langskomt en zegt tegen hem dat hij om 14.15 uur bij iemand anders op bezoek moet gaan om aan diegene de ‘selha’ te geven. De medewerker die het telefoongesprek heeft
uitgeluisterd
licht toe dat met ‘selha’ handel of drugs wordt bedoeld. Op enig moment geeft O. de telefoon over aan een gedetineerde die zegt dat hij ‘M.’ heet. Hij zegt tegen A.: ‘ik wilde even zeggen net als jouw broer 14.15 uur kom je even naar mij’. Als gevraagd
wordt naar zijn achternaam zegt hij ‘[...]’. Als O weer aan de telefoon komt, zegt hij tegen A. dat ‘ze twee keer 15 moet doen, je weet toch wat ik bedoel, en maak er een staaf van want hij doet ze in zijn aars’.

Op 5 januari 2016 is daarop door klagers raadsvrouw gereageerd. De raadsvrouw stelt dat uit deze informatie nog steeds niet onomstotelijk is vast komen te staan dat klager op de hoogte was van het feit dat de bezoeker drugs zou meenemen. De vraag is
hoe
kan worden vastgesteld dat klager degene is geweest die de bezoeker aan de telefoon heeft gehad. Er wordt geen registratiekaart vermeld en niet valt uit te sluiten dat iemand anders onder de naam van klager heeft gebeld.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt het volgende vast. Op 27 juni 2015 is vanaf het account van medegedetineerde O. getelefoneerd met A. Door de gedetineerde die het telefoongesprek opstart wordt aan A. gevraagd om bij een medegedetineerde op bezoek te gaan en
aan hem de ‘selha’ te geven. Vervolgens wordt de telefoon overgegeven aan degene voor wie de ‘selha’ bestemd is. Deze noemt eerst zijn voornaam, ‘M’, en vervolgens zijn achternaam, ‘[...]’. De beroepscommissie is van oordeel dat voldoende aannemelijk
is
dat klager degene is aan wie de telefoon is overgegeven en die (een gedeelte van) het gesprek met A. heeft gevoerd. Gelet daarop is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing om aan klager een disciplinaire straf op te leggen van vijf dagen
opsluiting in een strafcel wegens betrokkenheid bij poging tot invoer van contrabande niet als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 21 januari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven