Nummer: 15/3324/GB
Betreft: [klager] datum: 12 januari 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.S. Kort, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 5 oktober 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 27 juni 2013 gedetineerd. Hij verblijft thans in de penitentiaire inrichting Nieuwegein.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager acht het niet redelijk dat bij de beoordeling van de huidige aanvraag voor een p.p. omstandigheden worden meegewogen die zich hebben voorgedaan voor zijn eerdere plaatsing bij Exodus. Na klagers veroordeling voor een straatroof is hij andermaal
geschikt geacht voor plaatsing in een p.p. De omstandigheden dat klager in 2013 niet zou zijn teruggekeerd van een verlof en in 2014 preventief werd ingesloten en veroordeeld wegens een ‘straatroof met geweld’ waren ook toen bekend en hebben toen niet
geleid tot een afwijzing van deelname aan een p.p. Die omstandigheden kunnen daarom de hier aan de orde zijnde afwijzing ook niet dragen. Het feit waardoor het eerdere p.p. werd beëindigd, een winkeldiefstal, kan in redelijkheid de afwijzing van het
verzoek niet dragen omdat klager hiervoor tot een lichte straf is veroordeeld, hij zeer veel spijt heeft van dit feit en hij dit feit heeft gepleegd op een moment dat hij erg van slag was. De hiervoor genoemde straatroof met geweld is volgens klager
minder zwaarwegend dan door de selectiefunctionaris wordt voorgesteld. Klager heeft tegen de veroordeling in eerste aanleg op advies van zijn toenmalige advocaat geen beroep ingesteld. Zijn medeverdachte, die eveneens was veroordeeld, heeft dat wel
gedaan en is uiteindelijk vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Er bestaat daarom een gerede kans dat ook klager zou zijn vrijgesproken als hij het advies van zijn advocaat niet zou hebben gevolgd. Klager heeft dat feit overigens altijd
ontkend. Volgens de selectiefunctionaris zou er sprake zijn van een hoog recidiverisico en gevaar voor onttrekking aan voorwaarden. Daarbij wordt voorbij gegaan aan de omstandigheid dat de reclassering slechts ten aanzien van twee van de tien
leefgebieden tot de conclusie komt dat er in ernstige mate criminogene factoren aanwezig zijn. Die conclusies zijn daarnaast ook onvoldoende onderbouwd in de rapportage omdat klager de contacten met vrienden en kennissen, waarbij sprake zou zijn van
ernstige criminogene factoren, inmiddels heeft verbroken. Uit klagers documentatie noch uit klagers recente veroordelingen kan blijken van een geschiedenis van antisociale gedragingen. De reclassering kan dat oordeel niet geven. Andere
gedragsdeskundige
rapportage die de conclusie van de reclassering zou kunnen onderbouwen, ontbreekt. De conclusies van de reclassering ten aanzien van de criminogene factoren worden grotendeels weersproken door de conclusies op het gebied van klager pro-criminele
houding. Voorts geldt dat de belangrijkste risicofactoren zouden kunnen worden ingeperkt door plaatsing van klager bij de Stichting Door. De reclassering heeft zelf geadviseerd om bij plaatsing in een p.p. de voorwaarde van opname in een instelling
voor
begeleid wonen of maatschappelijke opvang op te nemen. Klager stemt met deze voorwaarden in. Klager wil zich graag kunnen voorbereiden op een terugkeer in de samenleving en kan daarbij door de Stichting Door (of een soortgelijke instelling) actief
worden geholpen. De plaatsing bij Exodus is indertijd goed verlopen. Weliswaar heeft klager toen een nieuw strafbaar feit gepleegd maar dat betrof een gering feit, gepleegd onder invloed van uitzonderlijke omstandigheden. Klager is van mening dat hem
alsnog de mogelijkheid moet worden geboden deel te nemen aan een p.p.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Bij het nemen van een beslissing wordt alle relevante informatie meegewogen. In dit geval werden de eerdere onttrekking aan detentie en het plegen van een strafbaar feit tijdens zijn deelname aan een p.p. relevant bevonden. Ervaringen tijdens eerdere
detenties (waaronder ook een onttrekking) zijn bij de hier aan de orde zijnde beslissing niet meegewogen. Klager heeft zich tijdens zijn huidige detentie daaraan onttrokken en zich daarnaast tot twee maal toe schuldig gemaakt aan het plegen van een
strafbaar feit. De vraag of klager voor het feit waarvoor hij thans onherroepelijk is veroordeeld, zou zijn vrijgesproken is niet relevant omdat dit speculatie betreft. De reclassering heeft een hoog recidiverisico vastgesteld en die conclusie wordt
door de selectiefunctionaris onderschreven. Klager heeft zich goed gedragen tijdens detentie maar niet tijdens het verlenen van vrijheden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.
4.2. Vast staat dat klager eerder heeft deelgenomen aan een p.p. en toen is geplaatst bij de Stichting Exodus. Voordien heeft hij zich onttrokken aan de tenuitvoerlegging van zijn (huidige) detentie door niet terug te keren van een hem verleend
verlof. In die periode heeft klager een nieuw strafbaar feit gepleegd, waarvoor hij thans onherroepelijk is veroordeeld. Na die veroordeling heeft klager, tijdens zijn verblijf bij Exodus in het kader van een p.p., andermaal een strafbaar feit
gepleegd,
waarvoor hij toen is aangehouden en inmiddels ook is veroordeeld.
4.3. Door en namens klager is verweer gevoerd dat feiten voor klagers verblijf bij Exodus niet zouden mogen worden betrokken bij de beoordeling van het verzoek om een nieuwe deelname aan een p.p. en dat het feit dat klager gepleegd heeft tijdens
zijn
verblijf bij Exodus onvoldoende zwaarwegend is om thans een afwijzing van deelname te kunnen rechtvaardigen.
De beroepscommissie verwerpt dit verweer. De selectiefunctionaris mocht in redelijkheid alle gedragingen van klager – tijdens de huidige detentie – meewegen bij de beoordeling van de vraag of klager in aanmerking kon komen voor deelname aan een p.p.
Die
omstandigheid, bezien in combinatie met het hoge recidiverisico zoals beoordeeld door de reclassering, kan de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – dragen en maakt deze niet onredelijk
of onbillijk.
4.4. Door en namens klager is voorts aangevoerd dat de reclassering ten onrechte zou hebben geoordeeld dat er bij klager sprake zou zijn van een hoog recidiverisico. Ook dit verweer wordt verworpen. Naast het rapport van de reclassering van 7
september 2015, waarin het recidiverisico als ‘hoog’ wordt aangemerkt, is er sprake van twee tijdens de huidige detentie gepleegde strafbare feiten waarvoor klager is veroordeeld. Dit gegeven rechtvaardigt de aanname van dat hoge recidiverisico.
De omstandigheid dat een medeverdachte in hoger beroep is vrijgesproken en dat klager, indien hij ook hoger beroep zou hebben ingesteld, ook zou kunnen zijn vrijgesproken is speculatief en hoefde door de selectiefunctionaris niet te worden meegewogen
bij zijn beslissing.
4.5. Hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk moet worden aangemerkt en dat
het beroep ongegrond moet worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 12 januari 2015.
secretaris voorzitter