nummer: 15/3089/GA
betreft: [klager] datum: 11 januari 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 18 augustus 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting van de beroepscommissie van 7 december 2015, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, verschenen.
De directeur van de p.i. Groot Alphen heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Klagers raadsman mr. E.G.S. Roethof heeft telefonisch medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen met cameratoezicht (1). Voorts betreft het beklag klagers aanhouding door de politie, het vervoer naar de inrichting en de feitelijke
gang van zaken bij de inrichting (2).
De beklagrechter heeft beklagonderdeel 1 ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in beklagonderdeel 2 op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
De overheidsinstellingen hadden op de hoogte moeten zijn van klagers gesteldheid. Klager had niet vervoerd mogen worden. De directeur had informatie over klagers gezondheid kunnen opvragen in plaats van nors op te treden. Er was geen gekwalificeerd
medisch personeel aanwezig in de p.i. Klager vertrouwt niemand zijn medische gegevens toe, behalve zijn huisarts. Klager is onmenselijk behandeld en de afzonderingscel was vies. De afzonderingscel heeft klager zelf schoongemaakt. Klager kreeg blauwe
isoleerkleding om zich aan te kleden, maar hij kreeg geen ondergoed.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
In de p.i. is medisch gekwalificeerd personeel in dienst. Klager heeft over de hygiëne op cel niet direct geklaagd bij het personeel. Mocht er daadwerkelijk sprake zijn geweest van een vieze cel, dan kon dit direct opgelost worden. Overigens wordt een
cel – wanneer deze wordt verlaten door een gedetineerde – schoongemaakt. Bovendien krijgt een gedetineerde dagelijks de gelegenheid om zijn cel schoon te maken. De aanhouding en het vervoer door de politie is geen beslissing van de directeur.
3. De beoordeling
Vast staat dat klager op 4 januari 2015 is binnengebracht in de p.i. Bij binnenkomst heeft hij de medische intake geweigerd, ook nadat de directeur – op verzoek van de medische dienst – klager zelf had gesproken. Naar aanleiding van die weigering heeft
de directeur beslist klager af te zonderen met toepassing van cameratoezicht.
Vorenstaande weigering vormde voldoende noodzaak voor het opleggen van de bestreden ordemaatregel en het toepassen van cameratoezicht ter bescherming van klagers gezondheid. De directeur heeft derhalve in redelijkheid de bestreden beslissing kunnen
nemen.
In artikel 24a Pbw is de bevoegdheid van de directeur geregeld voor observatie door middel van een camera. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat de directeur, alvorens hiertoe te beslissen, het advies inwint van een gedragsdeskundige
onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dat advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in. In de schriftelijke mededeling van 4 januari 2015 staat niet expliciet dat de
directeur dit advies heeft ingewonnen. In de schriftelijke mededeling staat vermeld: “mocht ik een ander advies van de arts krijgen waardoor uw verblijf in de observatie niet meer nodig blijkt, dan plaats ik u op een leefafdeling.” Het is op grond
daarvan aannemelijk geworden dat de directeur wel een arts heeft geraadpleegd. Het beroep ter zake van beklagonderdeel 1 zal daarom ongegrond worden verklaard, met aanvulling van de gronden als hiervoor overwogen.
Hetgeen is aangevoerd met betrekking tot beklagonderdeel 2 kan evenmin tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, ing. M.J. Mulders en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 11 januari 2016.
secretaris voorzitter