Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4314/SGA, 30 december 2015, schorsing
Uitspraakdatum:30-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/4314/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 30 december 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Roermond.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 24 december 2015, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van negen dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, ingaande op 24 december 2015 om 15.00 uur en eindigend op 2 januari 2015 om 15.00 uur, wegens het aantreffen van contrabande (harddrugs en een
grote hoeveelheid Cd’s) in de verblijfsruimte en op het lichaam van verzoeker.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 25 december 2015 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 28 december 2015.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen een tweetal verslagen van 24 december 2015, wordt voldoende aannemelijk dat bij een
celcontrole contrabande in verzoekers verblijfsruimte is aangetroffen en dat (vervolgens) ook op het lichaam van verzoeker harddrugs zijn aangetroffen. Gelet daarop kon de directeur in redelijkheid onderhavige disciplinaire straf opleggen. Het verweer
van verzoeker, dat de disciplinaire straf is opgelegd in strijd met het wettelijk voorschrift van art. 50 van de Pbw wordt, net als het beroep op het bepaalde in artikel 59B van de European Prison Rules (EPR), verworpen nu uit beide verslagen voldoende
aannemelijk wordt dat die verslagen aan verzoeker zijn aangezegd. De voorzitter ziet geen aanleiding om aan de juistheid van die mededelingen te twijfelen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.W. Rijkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 30 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven