Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4069/SGA, 8 december 2015, schorsing
Uitspraakdatum:08-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/4069/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 8 december 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Roermond.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 4 december 2015, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van opsluiting in een strafcel voor de duur van acht dagen, ingaande op 4 december 2015 om 13.40 uur en eindigende op 12 december 2015 om 13.40 uur, wegens vechten met een medegedetineerde, waarbij verzoeker en deze medegedetineerde elkaar over en weer
verwondingen hebben toegebracht.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 7 december 2015 alsmede van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie bij voormelde locatie, inhoudende dat het verzoek als nieuwe klacht zal worden
ingeschreven.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen het verslag van 4 december 2015, wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker daadwerkelijk
betrokken is geweest bij een handgemeen met een medegedetineerde. Verzoeker heeft dit ook niet bestreden. Gelet daarop kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – de onderhavige beslissing nemen. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd
met betrekking tot zijn lichamelijke conditie, dat hij in de strafcel niet kan herstellen en hij bang is voor meer complicaties, kan niet tot een ander (voorlopig) oordeel leiden nu voldoende aannemelijk is dat verzoeker is gezien door een arts die
heeft beoordeeld dat er geen medische belemmering aanwezig is voor een verblijf in de strafcel. Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 8 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven