Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3770/GV, 7 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:07-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3770/GV

betreft: [klager] datum: 7 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door jkvr. mr. I.J.G. van Raap van Canstein, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 november 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Klagers raadsman heeft bij schrijven van 3 december 2015 van die
gelegenheid gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is primair van mening dat daden in het verleden begaan in dit geval niet aan een toewijzing van het verzoek in de weg moeten staan. Die daden zijn immers al gesanctioneerd en hebben
geleid
tot herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.), welke een duur had van 153 dagen. Klager heeft hier lering uit getrokken. Sindsdien heeft hij zich ook steeds (relatief) goed gedragen. Om de gedragingen uit het verleden nu nogmaals
van
invloed te laten zijn is niet opportuun in het kader van het ‘ne bis in idem’-beginsel. Opgemerkt wordt dat de toetsing voor een strafonderbreking een andere dient te zijn dan die voor de v.i. In klagers geval is de doelstelling van de
strafonderbreking
niet de resocialisatie maar om hem het land te doen verlaten. Gelet daarop is de toets of klager zich kan houden aan afspraken in dit kader niet relevant. Door klagers vertrek uit Nederland zal celcapaciteit vrijkomen, die gebruikt kan worden voor
gedetineerden die in Nederland kunnen en willen resocialiseren. Hij kan beter resocialiseren in het land van herkomst, waar zijn toekomstperspectief beter is. Klager wil zich inzetten zijn terugkeer naar Roemenië te bespoedigen.
In de nadere toelichting van 3 december 2015 is nog het volgende naar voren gebracht.
Klager kan bij terugkeer in Roemenië aan de slag bij een werkgever, de verklaring daaromtrent is meegezonden. Hieruit komt naar voren dat klager serieus bezig is te werken aan een mogelijk bestaan in Roemenië. Klager merkt nog op dat klager zich,
blijkens het advies van de inrichting, thans zeer goed gedraagt in de inrichting. Hij heeft thans een grotere motivatie om zich te houden aan de voorwaarde van een strafonderbreking. Dit omdat hem bij een terugkeer een lange gevangenisstraf wacht.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Desgevraagd heeft het Openbaar Ministerie (OM) negatief geadviseerd ten aanzien van het onderhavige verzoek om strafonderbreking. Ook de vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel heeft negatief geadviseerd. Klager heeft de
voorwaarden van de v.i.-regeling overtreden. Door het schenden van die voorwaarden heeft klager aangetoond zich niet aan afspraken te houden. Het is in klagers geval, anders dan namens klager is aangevoerd, van belang dat klager zich aan afspraken zal
houden omdat aan de onderhavige strafonderbreking ook een voorwaarde wordt verbonden, te weten dat hij niet terug zal keren naar Nederland. Klager die eerder ongewenst is verklaard, is ondanks een uitzetting in 2007 al eens teruggekeerd naar Nederland.
Gelet op het vorenstaande is besloten het verzoek af te wijzen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft aangegeven negatief te adviseren ten aanzien van de strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek, in verband met bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling en overtreding van artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie. Aansluitend dient hij in verband met de
herroepping van een eerdere voorwaardelijk toegekende invrijheidstelling een gevangenisstraf van 239 dagen te ondergaan alsmede een eerder opgelegde gevangenisstraf van veertien dagen. De wettelijk vroegst mogelijke datum van invrijheidstelling valt op
of omstreeks 8 februari 2017. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van veertien dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. In het geval van klager kan na
ommekomst van de helft van de aan hem opgelegde vrijheidsstraf strafonderbreking worden verleend.

Aan deze strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de betreffende vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Doet hij dat toch, dan wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat.

Bij een eerder opgelegde vrijheidsstraf is de voorwaardelijke invrijheidstelling herroepen omdat klager zich niet heeft gehouden aan de aan die invrijheidstelling verbonden voorwaarden. Ook is klager eerder het land uitgezet en teruggekeerd. De
Staatssecretaris mocht deze omstandigheden meewegen bij de beoordeling van het hier aan de orde zijnde verzoek. Indien immers op grond van artikel 40a van de Regeling een strafonderbreking wordt verleend, wordt daaraan van rechtswege de voorwaarde
verbonden dat hij Nederland dient te verlaten en niet mag terugkeren naar Nederland. Gelet daarop kon de Staatssecretaris in redelijkheid beslissen die strafonderbreking niet te verlenen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Hetgeen door
en
namens klager naar voren is gebracht met betrekking tot het hebben van werk in Roemenië, maakt dit oordeel niet anders.

Het verweer dat bij de afwijzing van het verzoek sprake zou zijn van een schending van het ‘ne bis in idem’- beginsel, wordt verworpen. Er is immers, zowel bij de herroeping van de v.i. als bij de afwijzing van het verzoek om strafonderbreking, geen
sprake van een strafvervolging. De omstandigheid dat verzoeker dit als een dubbele bestraffing kan ervaren, doet daaraan niet af.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 7 december 2015

secretaris voorzitter

Naar boven