nummer: 15/2634/GA
betreft: [klager] datum: 4 januari 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 21 juli 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 december 2015, gehouden in de p.i. Almelo, is gehoord de heer [...], hoofd algemene zaken bij de p.i. Almere.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de terugplaatsing van klager naar het basisprogramma.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Deelname aan Kies Voor Verandering (KVV) heeft niets te maken met het individuele gedrag. KVV is uit economische motieven ontstaan en draagt niets bij
aan
re-integratie. Slechts een klein gedeelte van hetgeen klager heeft aangevoerd ter zitting van de beklagcommissie is in de uitspraak opgenomen. Het beklag is niet alleen gericht tegen het volgen van KVV, maar er is ook sprake van intimidatie en
discriminatie. Het is niet wettelijk bepaald dat het volgen van KVV verplicht is. Het KVV-programma telt zes bijeenkomsten waarvan er twee overgeslagen mogen worden. Klager heeft twee bijeenkomsten bijgewoond en daarna was hij niet meer welkom. Klager
heeft niet voor faseren gekozen en om die reden heeft het volgen van KVV geen nut.
Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is op 30 april 2015 teruggeplaatst naar het basisprogramma. Zijn motivatie en gedrag zijn op basis van het toetsingskader
beoordeeld als oranje en rood. Dit heeft te maken met het feit dat klager niet deel wenst te nemen aan KVV, één van de voorwaarden om deel te kunnen nemen aan het plusprogramma. Klager heeft twee bijeenkomsten bijgewoond, maar daar zonderde hij zich
helemaal af en deed hij niet mee. Met klager is gepraat over zijn gedrag. Hij valt niet in de categorie die niet deel kan nemen aan KVV, maar in de categorie die niet deel wil nemen.
3. De beoordeling
Onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie van de beroepscommissie van onder meer 16 maart 2015 (kenmerk 14/3222/GA) dient de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de
directeur het ‘oranje gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’
dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie. Die belangenafweging dient, vanwege de
ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd.
Uit het voorliggende degradatiebesluit blijkt dat de directeur heeft besloten tot terugplaatsing van klager vanwege zijn gebrekkige deelname aan KVV en zijn onvoldoende getoonde motivatie met betrekking tot re-integratie. Niet is gebleken dat de
directeur voorafgaande aan de degradatiebeslissing een dergelijke belangenafweging heeft gemaakt. In het degradatiebesluit wordt enkel de negatieve gedraging van klager beschreven, terwijl het structurele, positieve gedrag van klager in het geheel niet
wordt vermeld. Daarnaast wordt door de directeur geen keuze gemaakt tussen ‘oranje’ en ‘rood’ gedrag. Gelet op bovenstaande moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing van de directeur onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Het beroep zal
daarom gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de
beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 4 januari 2016.
secretaris voorzitter