nummer: 15/3252/GA
betreft: [klager] datum: 4 januari 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N. Hendriksen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 28 september 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 december 2015, gehouden in de p.i. Almelo, zijn gehoord namens klagers raadsman mr. S.J. van Galen en de heer [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Arnhem.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft - voor zover in beroep aan de orde - :
a. een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel wegens de verdenking van het bezit van een mobiele telefoon;
b. de weigering van bezoek zonder toezicht (BZT);
c. de weigering om fasering en daarbij behorende verloven in te zetten.
De beklagcommissie heeft het beklag ten aanzien van onderdeel a., b. en c. voor wat betreft de afwijzing van algemeen verlof ongegrond verklaard en heeft klager ten aanzien van onderdeel c. voor wat betreft de fasering niet-ontvankelijk verklaard, op
de
gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van onderdeel a. is het volgende aangevoerd. Klager heeft geen mobiele telefoon in zijn bezit gehad. Klager heeft dit ook niet gezegd; hij
heeft slechts gezegd: ‘als ik hem had, dan is die allang weg’. Bovendien is in de melding letterlijk uitgeschreven wat klager heeft gezegd, terwijl dat in het schriftelijk verslag is samengevat in de woorden van de PIW-er. Er is ook geen telefoon
aangetroffen. Het toilet is niet te zien door het celluikje. De aangetroffen oplader is een oplader voor de tondeuse en deze is op legale wijze ingevoerd. De mobifinder is niet accuraat. Er is slechts sprake van een verdenking. Nu het verslag niet aan
klager is aangezegd, is het maar de vraag hoe klager gereageerd zou hebben indien dit wel was gebeurd.
Ten aanzien van onderdeel b. is het volgende aangevoerd. De weigering van het BZT is een gevolg van de opgelegde disciplinaire straf. Het opleggen van de disciplinaire straf berust op een misverstand. Nu de vereiste fundering voor de disciplinaire
straf
ontbreekt, ontbreekt ook de fundering voor het weigeren van het reeds toegezegde BZT. Voorts is geen individuele belangenafweging gemaakt, waarbij wordt verwezen naar RSJ 17 juni 2015, 15/2666/SGA.
Ten aanzien van onderdeel c. is het volgende aangevoerd. Klager heeft tijdens de tenuitvoerlegging van zijn PIJ-maatregel een gevangenisstraf opgelegd gekregen. Momenteel zit hij het restant van de PIJ-maatregel uit. Ten tijde van het ondergaan van de
gevangenisstraf heeft klager bij de directeur een verzoek ingediend om fasering en daarbij behorende verloven. Daarbij is verzocht het verzoek door te sturen naar de selectiefunctionaris, maar de inrichting heeft zelf gereageerd. Derhalve is sprake van
een beklagwaardige beslissing. Volgens de inrichting kwam klager niet in aanmerking voor fasering nu hij aansluitend aan zijn gevangenisstraf nog een gedeelte van de PIJ-maatregel diende te ondergaan. Dit staat een (verdere) fasering niet in de weg.
Fasering wordt geweigerd indien aan een gedetineerde tevens een TBS-maatregel is opgelegd. Door de wet wordt fasering bij een aansluitende TBS-maatregel uitgesloten, maar de wet zegt niks over een aansluitende PIJ-maatregel. Ten onrechte is de
PIJ-maatregel gelijk getrokken met de TBS-maatregel. De overweging van de beklagcommissie dat TBS zal volgen is opmerkelijk, nu dit door niemand is aangedragen. Inmiddels heeft de rechterlijke procedure omtrent de verlenging van de PIJ, dan wel
omzetting in TBS, plaatsgevonden, maar de uitkomst is nog niet bekend.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van onderdeel a: klager heeft aangegeven dat hij over een telefoon beschikte en dat hij deze door het toilet heeft gespoeld. Er is
geconstateerd dat klager bij het toilet met zijn hand aan het oor stond te praten. Kleine telefoons kunnen door het toilet gespoeld worden. De technische dienst heeft de telefoon niet gevonden. De mobifinder reageerde bij klagers verblijfsruimte. Gelet
op het aanslaan van de mobifinder, de waarneming van de medewerker, de constatering dat klagers arm nat was, meldingen van buitenaf dat klager telefonisch iemand zou bedreigen en klagers eigen verklaring is een disciplinaire straf opgelegd. De oplader
die in klagers verblijfsruimte is aangetroffen beschikte over een usb-aansluiting. Een oplader voor een scheerapparaat heeft een andere aansluiting.
Ten aanzien van onderdeel b: op 19 februari 2015 is besloten het BZT voor de maand maart 2015 goed te keuren. Vanwege de opgelegde disciplinaire straf is het BZT niet doorgegaan. Bovendien blijkt uit het schriftelijk verslag dat klager heeft gezegd dat
de telefoon via het BZT de inrichting binnenkomt en via de waszak verder naar binnen gaat.
Ten aanzien van onderdeel c: een gedetineerde komt voor algemeen verlof in aanmerking wanneer hij, al dan niet onherroepelijk, is veroordeeld tot een vrijheidsstraf. Algemeen verlof wordt niet verleend aan gedetineerden aan wie tevens de TBS-maatregel
is opgelegd. Klager dient aansluitend aan zijn gevangenisstraf een restant van een hem opgelegde PIJ-maatregel te ondergaan, welke regeling gelijk wordt getrokken met een TBS-maatregel. Hierdoor komt klager niet in aanmerking voor fasering en
vrijheden.
3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
In artikel 50, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat, indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde
tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en het personeelslid voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deze dit aan de gedetineerde meedeelt. In het schriftelijk verslag van
9 maart 2015 dat heeft geleid tot onderhavige disciplinaire straf, staat uitdrukkelijk vermeld dat dit verslag niet aan klager is medegedeeld. Nu de wet het aanzeggen van het verslag dwingend voorschrijft als voorwaarde voor het opleggen van een
disciplinaire staf, is de bestreden beslissing genomen in strijd met het wettelijk voorschrift van artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Het beroep is reeds om deze reden gegrond. De beroepscommissie ziet geen aanleiding voor toekenning van een
tegemoetkoming aan klager, nu zij in klagers totale gedrag, als vermeld in het schriftelijk verslag en de schriftelijke mededeling, voldoende aanleiding ziet voor oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel.
Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel c. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Uit de onderliggende stukken maakt de beroepscommissie op dat namens de directeur is beslist op klagers verzoek tot fasering en daarbij behorende vrijheden. Er is derhalve sprake van een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing op
grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
Klager heeft verzocht om fasering en daarbij behorend verlof. Daarbij is verzocht het verzoek door te sturen indien de beslissing daarop genomen dient te worden door de selectiefunctionaris. De beslissing op een verzoek om fasering dient genomen te
worden door de selectiefunctionaris. Nu de directeur het verzoek niet heeft doorgestuurd naar de selectiefunctionaris, maar daarop zelf heeft beslist terwijl hij daartoe niet bevoegd was, zal het beroep gegrond worden verklaard. De beroepscommissie
acht
geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Voor zover dit nog niet is gebeurd verzoekt de beroepscommissie de directeur het verzoek alsnog door te sturen naar de selectiefunctionaris.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel c. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij bepaalt dat aan klager
geen tegemoetkoming toekomt.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 4 januari 2016.
secretaris voorzitter