Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3441/GM, 18 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:18-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3441/GM

betreft: [klager] datum: 18 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Pieter Baan Centrum (PBC),

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 14 oktober 2015 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 november 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. de Reus, en [...], inrichtingsarts verbonden aan het PBC, en [...], medisch
hoofd verbonden aan het PBC, gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 16 juli 2015, betreft de valse beschuldiging van de inrichtingsarts door een groepsleider inzake klagers arbeidsongeschiktheidsverklaring en de weigering van de
inrichtingsarts dit in klagers medisch dossier op te nemen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. In het concept rapport met betrekking tot klagers functioneren staan onwaarheden. Het gaat klager om de valse beschuldiging aan het adres van de inrichtingsarts. De
groepsleider heeft ten onrechte in het concept rapport geschreven dat de verpleegkundige heeft gezegd dat de inrichtingsarts klager arbeidsongeschikt heeft verklaard om van het gezeur af te zijn. Uit de stukken volgt dat dit nooit gezegd is. In het
definitieve rapport is dit gewijzigd. In klagers medisch dossier is opgenomen dat met klager een gesprek is gevoerd over het door de medische dienst al dan niet gedaan hebben van voornoemde uitspraak. In het medisch dossier is geen weergave opgenomen
van wat gezegd is. Nu in het concept rapport iets is vermeld dat niet klopt, is klager van mening dat in zijn medisch dossier een weergave van het gesprek dat hij met de inrichtingsarts heeft gehad, dient te worden opgenomen. De inrichtingsarts heeft
de
plicht om in het medisch dossier vast te leggen wat de patiënt heeft gezegd. Klager verwijst daartoe naar artikel 5 en 26 van de Europese handleiding voor medische ethiek. De rechtbank ziet uiteindelijk alleen het definitieve rapport en niet het
concept
rapport met betrekking tot klagers functioneren. Klager wil aantonen dat de groepsleider onwaarheden vertelt.

Door en namens de inrichtingsarts is het volgende standpunt – zakelijk weergegeven – ingenomen. Klager heeft de beschuldiging met de inrichtingsarts besproken. De inrichtingsarts heeft tegen klager gezegd dat hij die uitspraak niet heeft gedaan. De
inrichtingsarts heeft verder tegen klager gezegd dat het een interne zaak is en hij dit intern gaat uitzoeken. Het is niet de taak van de inrichtingsarts om een mening te vormen over het rapportageproces.

3. De beoordeling
Artikel 28 van de Pm luidt: 1. Een gedetineerde kan een beroepschrift indienen tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts. Met de inrichtingsarts wordt in dit hoofdstuk gelijkgesteld de verpleegkundige dan wel andere hulpverleners die door de
inrichtingsarts bij de zorg aan gedetineerden zijn betrokken. 2. Onder medisch handelen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: a. enig handelen in het kader van of nalaten in strijd met de zorg die de in het eerste lid bedoelde personen in die
hoedanigheid behoren te betrachten ten opzichte van de gedetineerde, met betrekking tot wiens gezondheidstoestand zij bijstand verlenen of hun bijstand is ingeroepen; b. enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd
met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.

Voor zover klager klaagt over de valse beschuldiging van de inrichtingsarts door een groepsleider overweegt de beroepscommissie dat geen sprake is van medisch handelen zoals bedoeld in artikel 28, tweede lid van de Pm. Gelet hierop kan klager niet in
zijn klacht worden ontvangen.

De wijze van bijhouden van het medisch dossier kan evenmin worden verstaan als medisch handelen van de inrichtingsarts als bedoeld in artikel 28, eerste of tweede lid, van de Pm. De beroepscommissie verwijst hierbij naar RSJ 3 november 2015,
15/2820/GM.
Klager zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. J.G.J. de Boer en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster secretaris, op 18 december 2015

secretaris voorzitter

Naar boven